Jezus als kind (2): hoezo, hij was een rotjoch?
Het christelijk geloof draait allereerst rond de verrijzenis van Jezus Christus, die we met Pasen vieren. In onze cultuur is Kerstmis nochtans een stuk populairder dan Pasen. Dan staan in de liturgie de komst van Jezus in de wereld en de lotgevallen van de heilige familie centraal en passeren geschrokken herders, zoekende wijzen en jaloerse vorsten de revue. In deze adventsreeks stellen we scherp op Jezus als kind. Vandaag duiken we in de wondere wereld van de apocriefe kindheidsevangelies.
In de vorige aflevering stelden we vast dat van de vier canonieke evangelies enkel dat van Lucas en Matteüs verhalen bevatten over de geboorte van Jezus. Lucas brengt verder nog een verhaal over het opdragen van Jezus in de tempel en over de twaalfjarige Jezus die een paar dagen vermist was. Voor de rest vernemen we niks over Jezus’ kinderjaren. Het hoeft dan ook niet te verbazen dat christenen zich al vlug gingen afvragen hoe die kindertijd van Jezus er moet hebben uitgezien. Bovendien, zo zagen we, brengen Lucas en Matteüs nogal uiteenlopende verhalen over Jezus’ geboorte. Hoe vielen die twee versies met elkaar te rijmen? En wie waren die Maria en die Jozef eigenlijk? Wat is hun achtergrond en hoe liep het verder met hen af?
In de periode na de totstandkoming van de vier canonieke evangelies ontstonden nog andere teksten die een antwoord willen geven op al die vragen, de zogeheten apocriefe kindheidsevangelies, een mondvol. ‘Kindheid’, omdat ze inhoudelijk gaan over de kinderjaren van Jezus en/of over het leven van Maria en Jozef. ‘Evangelie’, omdat ze qua genre een beetje gelijken op de vier canonieke evangelies, maar vooral omdat ze aan de slag gaan met materiaal dat daarin terug te vinden is. ‘Apocrief’, ‘verborgen’, omdat ze uiteindelijk niet in de Bijbel werden opgenomen. Dat neemt niet weg dat het wel degelijk gelovige geschriften betreft die bovendien op diverse manieren zijn blijven doorwerken in de geschiedenis van het christendom.
Allereerst is er het Kindheidsevangelie volgens Thomas – niet te verwarren met het andere apocriefe Evangelie volgens Thomas. De overleveringsgeschiedenis daarvan is zo ingewikkeld dat sommige vorsers zich afvragen of er wel sprake kan zijn van één oorspronkelijk werk. Veeleer lijkt het op diverse collecties van op zich staande verhalen over Jezus als vijf- tot twaalfjarig kind, die wellicht als afzonderlijke verhalen circuleerden. Andere onderzoekers voeren de oorsprong ervan terug tot de tweede eeuw.
Niet populair
Nog een pak duizelingwekkender dan de overlevering is de inhoud van die verhalen, want we ontmoeten er een Jezus die, op z’n zachtst gezegd, nogal een moeilijk kind was dat zich niet bepaald populair maakte in Nazareth en zijn ouders heel wat kopzorgen gaf. Wanneer een kind Jezus stoort tijdens het spelen, bijvoorbeeld, laat Jezus die jongen wegkwijnen. Over een andere jongen, die Jezus op de markt tegen het lijf loopt, spreekt Hij een vloek uit waardoor de jongen doodvalt. Een van zijn leraren werd door Jezus, die natuurlijk over superieure kennis beschikte, schaamteloos overtroefd, terwijl een andere leraar die Hem berispte dat met de dood bekocht. En wanneer Jezus ervan beschuldigd wordt te werken op sabbat omdat hij mussen aan het boetseren is, wekt hij die vogels snel tot leven.
"We ontmoeten er een Jezus die, op z’n zachtst gezegd, een moeilijk kind was en zich niet populair maakte"
Omdat die verhalen in de ogen van moderne lezers dus tegelijk shockerend en grappig aandoen, worden ze nogal vlug als onnozel aan de kant geschoven, maar er zijn onderzoekers die dat tegenspreken. Wat het verhaal met de vogeltjes betreft, bijvoorbeeld, wijzen auteurs Bart Ehrman en Zlatko Plese erop dat daaruit blijkt dat Jezus de heer van de sabbat is, zoals hij ook in de canonieke evangelies zegt. ‘Degenen die zichzelf superieur in kennis achten, blijken in vergelijking dwazen te zijn. Degenen die hem kwaad doen, worden onderworpen aan zijn goddelijke toorn, een voorbode van wat er volgens christelijke vertellers aan het einde der tijden zal gebeuren.’
Tony Chartrand-Burke wijst erop dat we de verhalen moeten lezen tegen de achtergrond van opvattingen over kind-zijn die in de Oudheid gebruikelijk waren en waarin de idee centraal staat dat karakter en persoonlijkheid al bij de geboorte worden bepaald. ‘Het gebrek aan ontwikkeling in Jezus’ karakter dat vaak in de tekst wordt waargenomen is toe te schrijven aan dezelfde motieven: het aanvoelen alleen al dat Jezus zijn gedrag zou moeten veranderen, weerspiegelt het onbehagen van moderne lezers, niet van antieke lezers.’
Christopher A. Frilingos stelt in zijn recente boek Jesus, Mary, and Joseph: Family Trouble in the Infancy Gospels dan weer dat deze verhalen moeten worden beschouwd als meditaties over het gezinsleven. Volgens Frilingos biedt dit kindheidsevangelie ‘rijke portretten van huiselijke relaties in een tijd waarin christenen verwikkeld waren in een fel debat over het gezin. Niet alleen over de vraag hoe een christelijk gezin eruit zou moeten zien, maar ook over de vraag of christenen wel een gezinsleven zouden moeten nastreven.’
Maria en Jozef
Dan is er het zogeheten Proto-evangelie volgens Jacobus, dat wellicht ook in de (late) tweede eeuw tot stand kwam in het Grieks. Het Evangelie volgens Pseudo-Matteüs is een Latijnse herwerking daarvan, mogelijks uit de vroege zevende eeuw. Op hun beurt zijn de zogeheten Latijnse kindheidsevangelies een nog latere herwerking van zowel Proto-Jacobus als Pseudo-Matteüs. In die teksten, die dus heel wat materiaal gemeenschappelijk hebben, maar ook onderling erg verschillen, gaat het allereerst over Maria: haar geboorte, hoe ze opgroeide in de tempel, door engelen gevoed, haar verloving met Jozef, zwangerschap van de Geest en de wonderbaarlijke geboorte van Jezus, waar geen spatje bloed aan te pas komt en waarbij aan haar maagdelijkheid niet geraakt wordt, zoals vastgesteld door een kritische vroedvrouw die, net als de apostel Thomas, het maar wou geloven na het zelf te hebben gezien. Ehrman en Plese situeren die verhalen dan ook in de context van heftige debatten tussen christenen en hun tegenstanders, die bijvoorbeeld beweerden dat Jezus een buitenechtelijk kind van Maria moet geweest zijn. In elk geval is het zo dat deze teksten sterk hebben bijgedragen aan de populariteit van de maagd.
Ook de geboorteverhalen die we bij Lucas en Matteüs vinden, worden verder uitgewerkt en geharmoniseerd. Zowel de herders als de wijzen krijgen hun plaats, bijvoorbeeld, en de heilige familie verplaatst zich na drie dagen van een grot waar Jezus werd geboren naar een stal met kribbe. En was het u al opgevallen dat Lucas en Matteüs nergens spreken over de alom bekende os en ezel? Die vinden we wél terug in deze apocriefe traditie, met een verwijzing naar de profeten Jesaja en Habakuk. Ook vinden we er allerlei nieuwe verhalen over de vlucht naar en het verblijf in Egypte, waar de heilige familie met rovers te maken krijgt en de kleine Jezus al wonderbaarlijk voor de dag komt.
De geschiedenis van Jozef de timmerman, ten slotte, gaat evenmin over het kind Jezus, maar over zijn ‘vader naar het vlees’. Toch vinden we in dat ‘gemengde’ geschrift uit (wellicht) de 6de of 7de eeuw een ‘herinnering’ van Jozef aan de jonge Jezus, die een jongen uit de dood opwekt, nadat die door een adder was gebeten.