Exclusieve voorpublicatie (2): ‘Een mensenhart heeft soms verborgen gronden’
Ze zouden eind 1955 niet allemaal samen afstuderen, die veertien jongens die bijna zes jaar eerder in maart voor het eerst hoopvol voet zetten in de Escuela Técnica Especializada en Industrias Químicas N° 12. Niet allemaal, helaas.
Een van hen zou onderweg tragisch wegvallen.
Hij was de zoon van een politieagent. En waarschijnlijk in veel opzichten de intelligentste en de meest begaafde van ons allemaal, een groot en gepassioneerd kenner van klassieke muziek en met een literaire bagage die op dezelfde hoogte stond als zijn muzikale vorming… Hij was een genie, die grote, forse jongen, de corpulentste van ons allemaal. Een genie.
Maar de menselijke geest is soms een ondoorgrondelijk mysterie. Op een doodgewone dag pakte die jongen het pistool van zijn vader en schoot een leeftijdgenoot neer, een van zijn vrienden uit de buurt.
Ik herinner me de wake in dat huis, het grauwe gezicht van de vader, zijn dubbele verdriet, de rusteloosheid. Hij leek Job wel.
Paus Franciscus
Het nieuws kwam voor ons als een donderslag bij heldere hemel, we waren in shock. Ze lieten hem opnemen op de gesloten instelling van het gesticht en ik ging hem bezoeken. Het was mijn eerste concrete ervaring met de gevangenis, een tweeledige gevangenis want er werden ook geesteszieken opgesloten. Ik mocht mijn vriend alleen begroeten vanachter een piepklein venstertje, een postzegel die door tralies in vieren werd verdeeld en omlijst werd door een zware ijzeren deur. Het was vreselijk, ik was er erg door geraakt. Ik keerde met een paar klasgenoten terug om hem te bezoeken.
Een paar dagen later hoorde ik op school dat een conciërge en een paar jongens uit een andere klas kwaad over hem spraken en hem bespotten. Ik werd razend. Ik slingerde hun van alles naar het hoofd en liep naar de directeur om mijn afkeuring te laten blijken, om te zeggen dat zulke dingen niet meer mochten gebeuren, dat het nog erger was omdat er een conciërge bij betrokken was en dat die jongen al genoeg doormaakte in het gesticht en in de gevangenis.
Die woede-uitbarsting heeft me op school de reputatie opgeleverd van een rechtschapen man, maar ik weet niet hoe verdiend dat was; zo gaat dat met reputaties. Mijn vriend werd daarna naar de jeugdgevangenis gestuurd en we bleven elkaar schrijven. Omdat hij op het moment van het gebeuren nog minderjarig was, kreeg hij geen levenslange straf. Een paar jaar later werd hij vrijgelaten.
Toen ik afgestudeerd was en in het noviciaat zat, belde een van mijn vroegere klasgenoten me op. Hij vertelde dat hij contact had weten te leggen met de zus van die jongen en dat zij hem diepbedroefd had verteld dat hij, kort nadat hij uit de jeugdgevangenis was gekomen, zelfmoord had gepleegd. Hij was toen een jaar of vierentwintig.
Zoals de psalm zegt: een mensenhart heeft soms verborgen gronden.
Het verdriet hierom bracht in mijn hoofd en hart een ander verdriet naar boven. Ik zat in het vierde jaar toen een jongen uit het eerste jaar me in de bus aansprak. Ik geloof dat hij me vroeg of ik hem aan een bepaald boek kon helpen dat hij nodig had. Ik zei dat ik het thuis had liggen en dat ik het voor hem zou meenemen. Dat was het begin van onze band. Hij was enig kind en stond op school bekend om zijn disciplinaire problemen. Ik had mijn roeping al gevoeld en was me er intens van bewust, maar ik had die tegenover anderen nog niet uitgesproken. Ik merkte dat die jongen zijn eerste communie nog niet had gedaan en dus begon ik hem bij te staan, met hem te spreken en naar beste vermogen voor hem te zorgen. Ik bezocht hem zelfs thuis om zijn ouders, de familie Heredia, te ontmoeten, twee brave mensen, maar… toen ik in de zesde klas zat, stak die jongen zijn moeder dood. Hij zal niet ouder dan vijftien zijn geweest.
Ik herinner me de wake in dat huis, het grauwe gezicht van de vader, zijn dubbele verdriet, de rusteloosheid. Hij leek Job wel: ‘Mijn ogen zijn dof van verdriet, mijn gestalte verschraalt tot een schim.’ (Job 17:7)
Ook dat nieuws sloeg op school in als een bom. Misschien kan ik wel stellen dat het ons doordrong van de tragiek en de complexiteit van het leven. Jorge Luis Borges schreef: ‘Ik heb geprobeerd, maar ik weet niet of het gelukt is, om verhalen in directe stijl te schrijven. Ik durf niet te zeggen dat het gemakkelijke verhalen zijn; er is op de hele wereld niet één bladzijde of één woord dat gemakkelijk is.’
Om de complexe ervaring van het leven weer te geven, moet je nederig zijn.
Ik had grote waardering en achting voor Borges. De ernst en de waardigheid waarmee hij leefde, greep me aan. Hij was een zeer wijs en diepzinnig man. Ik was pas zevenentwintig toen ik docent literatuur en psychologie werd aan het Colegio de la Inmaculada Concepción in Santa Fe. Ik gaf het vak creatief schrijven en overwoog om Borges via zijn secretaresse, die mijn piano-lerares was geweest, twee verhalen te sturen die door de studenten waren geschreven. Ik zag er nog jonger uit dan ik was, zozeer dat de studenten me de bijnaam Carucha (babyface) hadden gegeven, en Borges was al een van de meest gevierde auteurs van de twintigste eeuw. Maar ik liet ze hem toch voorlezen – want hij was intussen bijna blind – en hij vond ze zelfs heel goed. Hij vroeg me de verhalen te bundelen voor een boek, dat door de Argentijnse uitgeverij Castellví werd uitgegeven onder de titel Cuentos originales en waarvoor Borges zelfs een proloog wilde schrijven. Dat was waarschijnlijk zijn meest genereuze voorwoord ooit: ‘Dit is niet alleen de proloog van dit boek, maar ook van alle mogelijke werken die de hier verzamelde jonge auteurs in de toekomst zouden kunnen schrijven.’
Om de complexe ervaring van het leven weer te geven, moet je nederig zijn.
Paus Franciscus
Lees ook
Ik nodigde hem ook uit om een aantal lezingen te geven over de gauchos als literair thema en hij ging daarop in. Hij kon over alles spreken zonder gewichtig te doen. Op zijn zesenzestigste nam hij in Buenos Aires de bus en na een nachtelijke reis van acht uur kwam hij aan in Santa Fe. Bij een van die lezingen kwamen we te laat, omdat hij me, toen ik hem bij het hotel kwam oppikken, had gevraagd of ik hem kon helpen met scheren. Hij was een agnost die elke avond het Onzevader opzegde omdat hij dat aan zijn moeder beloofd had en om religieuze troost te vinden bij zijn dood. Een man die de volgende woorden schreef, kan alleen maar een spiritueel man zijn:
‘Abel en Kain kwamen elkaar tegen na de dood van Abel. Ze liepen door de woestijn en herkenden elkaar van ver, want ze waren allebei erg lang. De broers gingen op de grond zitten, staken een vuur aan en aten. Ze zwegen, zoals vermoeide mensen doen als de dag ten einde komt. Aan de hemel verscheen een ster die nog geen naam had gekregen. In het licht van de vlammen zag Kain het litteken van de steen op Abels voorhoofd. Hij liet het brood dat hij naar zijn mond bracht op de grond vallen en vroeg vergiffenis voor zijn misdaad. Abel antwoordde: “Heb jij mij vermoord of heb ik jou vermoord? Ik weet het niet meer, we zitten hier samen, net als vroeger.” “Nu weet ik dat je me echt hebt vergeven,” zei Kain, “want vergeten is vergeven. Ook ik zal proberen te vergeten…”’
• Hoop van Paus Franciscus, Ambo Anthos uitgevers, € 26,99, 384 blz, vanaf 14 januari verkrijgbaar.