Nederlands is misschien moeilijk, maar ook heel plezant
Willen vluchtelingen wel inburgeren? Vragen als deze krijg ik nu en dan voorgeschoteld. Al enkele maanden heb ik de eer om aan vluchtelingen vanaf 18 jaar de eerste woorden Nederlands bij te brengen. In ruil volgen ze de lessen met een enorme dosis enthousiasme en schenken ze mij hun niet aflatende glimlach. En of ze gemotiveerd zijn!
Goedemorgen, België!
Goedemorgen, begroet ik hen vrolijk bij het begin van les 1. Sindsdien gebruiken ze dit woord elke morgen gretig in de klas. Het is een woord dat ze maar al te graag ook op straat gebruiken. Want ja, ze willen België en zijn inwoners graag van dichterbij leren kennen. Nederlands is moeilijk!, roept Fidanka uit. Tja, dat kan ik alleen maar beamen. Toch proberen deze cursisten met veel ijver onze taal onder de knie te krijgen.
Stap voor stap leer ik hen woorden en zinnen aan. En ze slagen er wonderwel snel in zich verstaanbaar te maken. Zo is er Kristof, die uitgeput de klas binnenkomt.
'Transport kapot!', roept Kristof uit. Een inventieve omschrijving van het woord staking.
En wat is een garage?, vraag ik hun. Een slaapkamer voor de auto, antwoordt Bartosz. En een bibliotheek definiëren ze als een huis voor boeken. Met ingetogen plezier zie ik hoe de duimen de hoogte in gaan als iemand een goed antwoord geeft. Hoe ze, ondanks het feit dat ze zelf familieleden verloren hebben, oprecht blij kunnen zijn dat mijn familie nog leeft. Hoe de jongere generatie zich liefdevol over de oudere generatie ontfermt, voor wie een taal leren soms wat moeizamer verloopt. Hoe de deur die de hele les openstaat, plots doorlopend open wordt genoemd.
Herinneringen en voorzichtige dromen
Alexander steekt zijn vinger in de lucht. We hebben pauze, zegt hij. Zowat de helft van de klas gaat naar buiten om te roken.
Stoppen met roken is moeilijk, zegt Zlatan. De anderen knikken. Hun leven is dan ook niet altijd even gemakkelijk. Sommigen gaan gebukt onder stress. Anderen dragen wonden met zich mee die wellicht nooit meer helemaal zullen helen. Het ellenlange wachten op documenten, op werk en op familieleden die misschien nooit zullen overkomen, eist zijn tol. Heel soms durven ze aan de toekomst denken.
'Ik droom van een eigen winkeltje, net zoals ik in mijn land had', vertrouwt Maryam me toe.
De ene na de andere cursist komt mij fier een paar foto’s tonen. Ik zie een plaatje van Naim op zijn moto, een selfie van Maryam met haar familie, een vakantiefoto van Suleiman. Allemaal foto’s die voor hen herinneringen oproepen aan betere tijden. Aan tijden die ze maar moeilijk kunnen achterlaten. Ze vertellen mij verhalen over oorlog en geweld, over schijnhuwelijken en gestorven familieleden. Maar ook over tradities en culturele verschillen.
In mijn land eten we met onze handen, zegt Naim nadat ik hen het woordje vork aanleerde. En af en toe presenteren ze mij vol trots een specialiteit uit hun vaderland: een Marokkaanse lekkernij, een Bulgaars koekje of Iraakse dadelstroop.
De klas als vervangfamilie
Ik ben blij dat ik vooraan in de klas kan staan en niet meer hoef te leren. Ik bewonder het feit dat ze – sommigen zelfs op oudere leeftijd – toch nog met zoveel leergierigheid in de klas kunnen zitten. Ik vertel hen dat de kerstvakantie eraan komt.
Geen les, zeg ik enthousiast. Ik zie enkele ontgoochelde blikken. School is nu even een deel van hun leven en ze lijken daar niet rouwig om te zijn. Ik realiseer me dat deze klas hun familie voor even vervangt. En dat ik - als moeder van de groep - trots even met hen op weg mag gaan.