De toren van Babel staat in Lissabon - Kolet Janssen
De afgelopen week was ik in Lissabon. Je hoort daar natuurlijk veel Portugees. Een taal waarvan best nog wat te maken valt als je ze in geschreven vorm ziet, maar die heel exotisch en onverstaanbaar klinkt. Ik was telkens zo gefascineerd door het immense verschil tussen de aangekondigde volgende metrohalte op de bordjes enerzijds en de zachte stem van de omroepster anderzijds, dat ik regelmatig bijna vergat tijdig af te stappen.
Op straat hoor je zoals in de meeste grote steden alle talen door elkaar.
Engels, Frans, Italiaans, Duits, Chinees, iets Scandinavisch. Soms ook verrassend Vlaams en Nederlands. Maar in tegenstelling tot de bouwers van de toren van Babel wordt niemand daar ongelukkig van. Integendeel, al die talen zijn een weldaad voor het oor en dragen bij aan de vakantiestemming. En als het nodig is, helpen we elkaar met gebaren en zoeken een paar gemeenschappelijke woordjes, die bijna altijd te vinden zijn.
We wandelen door een park met hoge bomen. Voor ons loopt een Vlaams gezin, zo blijkt. ‘Wat is dat?’ vraagt de zoon van een jaar of acht. Hij bedoelt het doordringende krekelgeluid dat we horen. ‘Dat zijn krekels’, legt zijn mama uit. Hij denkt even na.
‘Die krekels spreken anders dan bij ons, hè’, zegt hij dan.
De krekels en de mensen spreken op vakantie vaak anders dan bij ons. Ze wriemelen door elkaar als mieren en maken zich met handen en voeten en wat elementaire woordjes verstaanbaar. En altijd vinden we, als de communicatie weer gelukt is, de onverwoestbaar sterke gemeenschappelijke taal van de glimlach.
Dat zou nog eens een mooi einde zijn van het verhaal van de toren van Babel. Ook al begrepen de mensen elkaars taal niet meer, ze vonden elkaar terug via de taal van de glimlach.
Misschien is de taal van de glimlach wel de taal van God.