Misschien zijn dromen niet altijd bedrog
Vannacht droomde ik dat ik met mijn vader aan tafel zat te eten. Ik was blij om hem te zien, want we hadden heel wat in te halen sinds zijn dood op Tweede Kerstdag. Hij maakte dezelfde grapjes als altijd en het was heerlijk om hem weer even heel dichtbij te hebben.
Maar toen werd ik wakker en was hij weer net zo dood als voordien.
Misschien heb je het ook al meegemaakt als er iemand uit je nabije omgeving is gestorven: in je dromen kom je soms je lieve dode nog tegen alsof hij helemaal niet dood is. Dat zijn dromen vol geluk, want je bent zo blij dat je elkaar weer kunt vastpakken, zien, horen en spreken.
Die dromen zijn vaak verrassend levensecht, maar ze zijn altijd van korte duur.
Wakker worden en beseffen dat het maar een droom was is een teleurstelling, maar niet helemaal.
Het lijkt alsof je elkaar in je droom heel even echt hebt ontmoet. En wie zal zeggen dat het niet zo is? Zulke dromen eindigen met verdriet, maar toch zijn ze een vorm van troost omdat je toch weer een glimp van de warmte van de ander hebt ervaren.
Je weet weer precies hoe het was, wat je nooit van hem of haar wilt vergeten.
Het verhaal van Emmaüs lijkt op zo’n droom. Het samen naar huis lopen en praten, het vertrouwde herkennen van de gebaren bij het eten. En dan, plots en zonder overgang, is hij weer weg. Toch is het een onvergetelijke ontmoeting geweest.
Na zo’n droom brandt je hart in je binnenste.
Omdat het diepste van wat er kan leven tussen mensen, die tere en toch sterke band van liefde, nooit zal verdwijnen. Je neemt het mee voor de rest van je leven.
Misschien is Pasen gewoon hetzelfde als die andere zin uit de Bijbel, uit het Hooglied: Sterk als de dood is de liefde.
Een mens heeft een heel leven nodig, en nog meer, om dat te beginnen te begrijpen.