‘Blind vertrouwen in de rede is hardnekkig maar voorbijgestreefd’
Zijn boek De stilte en het onuitsprekelijke werd zowel door gelijkgezinden in de vrijzinnigheid als door boeddhisten en christenen warm onthaald. Daarin maakt Antoon Van den Braembussche de lezer via de kunst gevoelig voor teksten van Zenmeesters over verlichting en christelijke mystici over God.
Zo ging ook zijn eigen spiritueel pad. Katholiek opgevoed zei Van den Braembussche de kerk in zijn geboortestad Eeklo op een bepaald moment vaarwel. Hij studeerde filosofie aan de VUB en specialiseerde zich als kunst- en cultuurfilosoof. Reeds eind jaren zestig ontdekte hij via de lectuur van Alan Watts en Suzuki het zenboeddhisme, een interesse die hij de laatste jaren ook meer en meer met christelijke mystici als Meister Eckhart in verband bracht. En meer recent ook met Rumi, de beroemde dichter uit de islam. Op het mystieke raakvlak van levensbeschouwingen voelt de religieuze atheïst zich als een vis in het water.
- Het wenen van de stilte ~ We leven in een beeldcultuur waarin je soms het wenen van de stilte kan horen. Het is het stille wenen dat achter de journaalbeelden schuilt wanneer we de ene na de andere verschrikking zien en waarbij we als toeschouwers veroordeeld worden om machteloos toe te kijken. De stilte als het in de kiem gesmoorde protest, dat ongemerkt de gedaante aanneemt van een ingehouden woede. (Uit: 'De stilte en het onuitsprekelijke, intermezzo 'Kleine filosofie van de stilte')
In uw boek haalt u het blinde vertrouwen in de rede onderuit. Waarom?
Antoon Van den Braembussche • Onze samenleving heeft last van duidingsdwang. Alles moet uitgelegd kunnen worden. Maar de rede heeft zijn beperkingen, om nog maar te zwijgen van taal. De suprematie van het verstand werd door filosofen decennia geleden al in vraag gesteld, met name na de Tweede Wereldoorlog maar nog meer in het postmodernisme.
De Franse filosoof Jean-François Lyotard stelde: ‘In het redelijke discours is altijd terreur.’
Gek genoeg verwijst in Vlaanderen nog altijd een meerderheid van de filosofen obligaat naar de idealen van de Verlichting en de rede als opperste goed. Zeker in het identiteitsdebat als het gaat over de islam.
Lyotard verwijst als opperste goed liever, zoals Immanuel Kant, naar de esthetische ervaring als sensus communis. Hoe komt het dat mensen uit zeer verschillende culturen en tijdperken hetzelfde mooi kunnen vinden? Het gaat hier om een gemeenschappelijke grond waardoor communicatie mogelijk is voorbij de woorden. Ook Martin Buber en Emmanuel Levinas hebben gewezen op een intermenselijke communicatie die in wezen onzegbaar is.
Lyotard sprak van de witte terreur van de waarheid. Het is duidelijk dat niet alleen de esthetische maar ook de mystieke ervaring zich hieraan onttrekt. In de mystiek betreden we het niet-weten en het onzichtbare.
De mystieke ervaring is inderdaad slechts mogelijk door niet te kennen en niet te zien.
Ook door een uitzuiveringsproces, zoals het loslaten van het zelf. Dit inzicht vind ik niet enkel in het zenboeddhisme, maar ook bij Meister Eckhart, die zeer betekenisvol schrijft: Wil je God goddelijk weten, dan moet jouw weten in een louter onweten geraken en in een vergeten van jezelf en van alle schepselen.
Ziet u een religieus taboe in onze cultuur?
Dat taboe bestaat zeker en een afrekening met de dominane positie van de Kerk vroeger heeft daarin aanvankelijk meegespeeld. Maar vandaag heeft het meer te maken met angst voor wat niet beheersbaar is, meen ik. Op het terrein van schoonheid en religie verlies je makkelijk vaste grond. Wittgenstein zei: Waarover je niet kan spreken, daarover moet je zwijgen. Maar zijn uitspraak is heel mis begrepen. Wittgenstein veroordeelde niet het onuitsprekelijke maar wilde het juist in bescherming nemen.
Zwijgen over het onzegbare om de stilte te laten spreken in een zeker ontzag, is nog iets heel anders dan het van tafel vegen als irrelevant.
We leven in een controlemaatschappij. Het kleinste risico moet vermeden worden. Religieuze mensen proberen die angst los te laten dankzij hun vertrouwen in wie of wat hen overstijgt.
Het valt me op hoe eensgezind mystieke schrijvers uit verschillende tradities daarover zijn, zonder dat er beïnvloeding mogelijk was. Zij ervaren telkens een grote vrijheid in het loslaten van de dwang om te begrijpen, te duiden, te beheersen.
De mainstream in Vlaanderen neigt naar iets wat ik een ‘nieuwe diepteloosheid’ noem.
Religie is hier niet eens taboe, als het onderwerp maar oppervlakkig, leuk en commercieel gebracht kan worden. Alles als horizontale tekst, zie je? Het is meer het taboe van de verdieping dan een religieus taboe.
Ziet u verschillen tussen religies als noodzaak of als last?
Die verschillen houden ons wakker en werken verrijkend. Ze zijn helaas ook vaak een last, vooral in fundamentalistische benaderingen, maar dat hoeven ze niet te zijn.
De toekomst van religie ligt volgens mij op het mystieke raakvlak van de stilte.
Ik denk dat gelovigen uit alle tradities en culturen elkaar steeds vaker op het mystieke raakvlak van de stilte gaan kunnen ontmoeten. Een begin daarvan zie ik in initiatieven als Silence for Peace, ontstaan vanuit de wereldwijde afschuw voor terreurdaden.
De oerreligieuze ervaring dat er dingen zijn die ons als mens te boven gaan, is de voedingsbodem voor de interreligieuze doorbraak waar ik van droom.
Tussen jou als christen en mij als atheïst ligt een tussenruimte, een sensus communis, waar ontmoeting mogelijk is en vanwaar je de verschillen heel anders gaat zien. Uiteindelijk kom je dan uit bij een soort dialoog van de broederlijkheid. Een dialoog die start vanuit het gelaat van de ander, niet louter rationeel, maar gevoed door empathie.
Misschien kunnen we dan spreken van een religieus humanisme, dat mensen over de grenzen van alle religies heen kan binden.
Antoon Van den Braembussche, De stilte en het onuitsprekelijke. Over beelcultuur, kunst en mystiek, EPO, Berchem, 2018, ISBN 978 94 6267 083 9