Precies 50 jaar geleden: de aanval op Michelangelo’s ‘Pietà’
Het is een beroemde nieuwsfoto: een groepje mannen trekt een forse kerel met baardje en wilde haardos weg bij de Pièta van Michelangelo. Seconden eerder is de man het beroemde beeld te lijf gegaan met een zware hamer. Het is 21 mei 1972, pinkstermaandag. Zijn naam is Laszlo Toth.
Toth, geboren in Hongarije en opgeleid als geoloog, was een jaar geleden verhuisd van Australië naar Rome. Daar probeerde hij zonder succes in contact te komen met paus Paulus VI. Toth leed aan psychoses en was ervan overtuigd dat hij de verrezen Christus was. Dat riep hij ook uit toen hij op 21 mei 1972 — hij was toen 33 jaar — in de Sint-Pietersbasiliek op de Pietà toeliep, het meesterlijke beeld van Michelangelo dat Maria toont met in haar armen de gestorven Christus. Met een zware hamer sloeg Toth in totaal 15 keer op het beeld, waarbij hij een arm van Maria afhakte en haar neus en ogen beschadigde. Na enkele momenten van verbijstering grepen omstanders de man vast en trokken hem weg.
De restauratie van de Pietà zou tien maanden duren.
Alleen al het identificeren van honderden, soms minuscule brokstukjes nam maanden in beslag. Eén stukje kwam per post aan vanuit Amerika, anoniem verzonden door een berouwvolle toerist. De restauratie vond plaats in de basiliek zelf, zodat het beeld niet moest worden verplaatst.
Toth werd nooit veroordeeld voor zijn vandalendaad, wel bracht hij twee jaar door in een Italiaans psychiatrisch ziekenhuis. Bij zijn ontslag werd hij op een vliegtuig terug naar Australië gezet. Hij leidde er een geïsoleerd bestaan en stierf in 2012.