Bijbel van A tot Z ~ H van heilig
Het woord ‘heilig’ wordt door mensen van vandaag dikwijls in onbijbelse zin gebruikt, als een synoniem voor vroom of zelfs braaf. Denk maar aan de uitdrukking heilig boontje.
Heiligheid is dan allereerst een morele categorie: het zegt iets over ons handelen. Dit misverstand is sterk in de hand gewerkt door de heiligverklaringen in onze Kerk. We zullen als gevolg daarvan niet gauw van onszelf zeggen dat we ‘heilig’ zijn, maar het eerder toepassen op anderen, die een uitmuntend en buitengewoon leven hebben geleid, zoals de heilige Franciscus of de heilige Clara. Zo’n heiligheid is onbereikbaar voor de gewone mens, die zich weliswaar rept tot de heilige om voorspraak te verkrijgen.
Wat dient voor de eredienst
In de Bijbel heeft heilig van oorsprong te maken met afsnijden en afzonderen, in functie van de eredienst. Vergelijk bijvoorbeeld de tekst in Exodus 29,42-44:
Daar [in de ontmoetingstent] zal ik jullie ontmoeten om met jou [Mozes] te spreken. Daar zal ik de Israëlieten ontmoeten en die plaats zal door mijn aanwezigheid worden geheiligd. Ik zal de ontmoetingstent en het altaar heiligen, evenals Aäron en zijn zonen, zodat ze mij als priester kunnen dienen.
De veronderstelling hierbij is dat God de ‘volledig Andere’ is: hoewel Hij de schepper is van hemel en aarde, kan hij niet met aardse zaken vereenzelvigd worden. God overstijgt de geschapen wereld, zoals hij ook het menselijk denken overstijgt (Jesaja 55,8-9). En Hij is al helemaal afgegrensd van de wereld van de ‘goden’, die niets anders dan ‘afgoden’ zijn in zoverre ze in dienst staan van de menselijke verlangens en de menselijke begeerte.
Om dit ‘anders zijn’ van God telkens weer in herinnering te roepen, moet alles wat met Hem in verband wordt gebracht, worden afgezonderd.
En wat voor God is afgezonderd en aan Hem is toegewijd, dat is dan door de aard van de zaak zelf heilig. Zowel het vaatwerk voor de cultus als de priesters zijn afgesneden van het gewone, profane gebruik, en zijn dus heilig.
Ethisch handelen is veeleer opdracht dan voorwaarde
Het heilige hoort bij God, omdat God zelf heilig is. In de zogenaamde Heiligheidswet (in het boek Leviticus) wordt dit een refrein (19,1-4):
JHWH zei tegen Mozes:
Zeg tegen de gemeenschap van Israël:
'Wees heilig, want ik, de HEER, jullie God, ben heilig.
Toon ontzag voor je moeder en je vader,
en neem steeds mijn sabbat in acht.
Ik ben JHWJ, jullie God.
Laat je niet in met afgoden en maak geen godenbeelden.
Ik ben JHWH, jullie God.'
De ethische gedragingen vloeien voort uit het ‘zich afzonderen’ voor de Heilige: je toont ontzag voor zijn vader en moeder omdat God de Heilige is. Het gebod om de sabbat in acht te nemen, is trouwens zelf al een vorm van toewijding en afzondering: deze dag is geen dag als de andere dagen waarop de mens kan werken, deze dag is afgezonderd voor God.
In het Bijbelhuis in Zevenkerken vind je in de permanente tentoonstelling het scheppingsgedicht van Genesis 1 op een wand geplakt in een vertaling van Frans Lefevre. In plaats van de traditionele vertaling God zegende de zevende dag en verklaarde die heilig (NBV) lezen we daar: God zegende de zevende dag en maakte er een aparte dag van. Ook de sabbat is dus heilig!
Naam van God is heilig en onnoembaar
In het citaat uit Leviticus 19 maakt ook het gebruik van de Godsnaam duidelijk dat God de ‘geheel Andere’ is: alle goden hebben immers een naam, een naam die men kan uitspreken. Maar de God van Israël heeft zich in het brandend braambos aan Mozes geopenbaard als de Onnoembare: zijn Naam bestaat uit vier letters, vier medeklinkers: JHWH. Die naam is zonder klinkers onuitspreekbaar, en om dit besef levend te houden bij alle gelovigen, staan er klinkers bij van een ander woord: de klinkers van het woord Adonaj, heer.
God is afgezonderd van de goden, Hij heeft niets gemeen met deze schijngestalten.
Daarom mag men God ook niet gewoon een naam geven, zoals de Kanaänieten wel doen. God is Baäl niet!
Betekenis van 'heilig' in Nieuw Testament
In het Nieuwe Testament wordt dit gebruik van het woord ‘heilig’ voorgezet. Lucas spreekt over degenen die tot geloof zijn gekomen in Jezus als over ‘de heiligen’: Toen Petrus door het land reisde, kwam hij ook bij de heiligen die in Lydda woonden. (9,32) En Paulus spreekt in zijn brieven de Jezusgelovigen geregeld aan met het woord ‘heiligen’:
Van Paulus, apostel van Christus Jezus, geroepen door de wil van God, en van onze broeder Sostenes. Aan de gemeente van God in Korinte, geheiligd door Christus Jezus, aan hen die zijn geroepen om zijn heiligen te zijn.(1 Korinte 1,1-2)
Elke christen is dus geroepen om ‘heilig’ te zijn, dat wil zeggen zich ‘afgestaan’ te weten aan de Onnoembare.
Een christen hoort bij God en bij zijn Zoon Jezus, hij behoort niet meer toe aan zichzelf.
En dankzij deze ‘afzondering’ kan hij de wereld vrijer en met een open blik tegemoet treden: om alles wat in strijd is met de vrijheid aan te klagen. En om mensen die gebukt gaan onder de slavernij van de (af)goden, te bevrijden. Geen heilige boontjes dus!
Welk woord of begrip uit de Bijbel wil jij laten uitleggen door Jean Bastiaens? Schrijf een reactie hieronder of stuur een mail naar de redactie.