De Heer omarmen om de hoop te omarmen
Tegen het vallen van de avond (Mc 4.35). Zo begint het Evangelie dat we hebben gehoord. Sinds weken lijkt het erop dat de avond is gevallen. Dichte duisternis heeft onze pleinen, straten en steden bedekt. Zij heeft beslag gelegd op ons leven. Een oorverdovende stilte en een desolate leegte vult alles en waar ze langskomt, veroorzaakt ze verlamming. Je kunt het voelen in de lucht, je merkt het in de gebaren, de blikken zeggen het. We zijn bang en verloren. Net als de leerlingen in het Evangelie werden we opgeschrikt door een onverwachte en razende storm. We werden ons bewust dat we in hetzelfde schuitje zitten, allen broos en gedesoriënteerd, maar tegelijkertijd belangrijk en noodzakelijk, allen geroepen om samen te roeien, allen behoeftig aan troost. Op deze boot ... zitten we allemaal. Zoals de leerlingen, die met één stem en angstig zeggen: Wij vergaan (v. 38), zo hebben ook wij ons gerealiseerd dat wij niet ieder voor zich kunnen verder gaan, maar alleen samen.
Waarom zijt ge zo bang?
We kunnen ons gemakkelijk in dit verhaal herkennen. Wat moeilijk is, is de houding van Jezus te begrijpen. Terwijl de leerlingen vanzelfsprekend verontrust en wanhopig zijn, is Hij op de achtersteven, net op het gedeelte van de boot dat als eerste naar onder gaat. En wat doet Hij? Ondanks de ontreddering slaapt Hij vredig, vertrouwend op de Vader - het is de enige keer in het Evangelie dat we Jezus zien slapen. Wanneer Hij wordt gewekt, nadat Hij de wind en het water tot bedaren heeft gebracht, wendt Hij zich op verwijtende toon tot de leerlingen: Waarom zijt ge zo bang? Hoe is het mogelijk dat ge nog geen geloof bezit? (v. 40).
Raakt het U niet dat wij vergaan?
Laten we trachten te begrijpen. Waarin bestaat het gebrek aan geloof van de leerlingen dat het tegendeel is van het vertrouwen van Jezus? Ze waren niet opgehouden in Hem te geloven, want ze aanroepen Hem. Maar laten we eens kijken hoe ze Hem aanroepen: Meester, raakt het U niet dat wij vergaan? (v. 38). Raakt het U niet: ze denken dat Jezus geen belangstelling heeft voor hen, dat Hij niet om hen bezorgd is. Onder ons, in onze families, is een van de dingen die het meest pijn doen wanneer men ons zegt: Geef je niet om mij? Het is een zin die kwetst en in ons hart stormen ontketent. Dat moet ook Jezus geschokt hebben. Want niemand geeft meer om ons dan Hij. Immers, eenmaal ingeroepen, redt Hij zijn wantrouwige leerlingen.
De storm ontmaskert onze kwetsbaarheid en brengt die valse en nodeloze zekerheden aan het licht waarmee we onze agenda's, onze plannen, onze gewoonten en prioriteiten hebben opgebouwd.
Het laat ons zien hoe we laten slapen en verwaarlozen wat ons voedt, steun geeft en ons leven en onze samenleving versterkt. De storm brengt alle bedoelingen aan het licht om in te pakken en te vergeten wat de ziel van onze volkeren heeft gevoed; al die pogingen om ons te verdoven met schijnbaar reddende gewoonten, die onbekwaam zijn een beroep te doen op onze wortels en de herinnering aan onze voorouders op te roepen. Zo verliezen we de noodzakelijke immuniteit om de tegenspoed het hoofd te beiden.
Met de storm is de schmink weggevallen van die stereotypes waarmee we onze ego's, die zich altijd zorgen maken over ons eigen imago, verstoppen. En nogmaals is die (gezegende) gemeenschappelijke verbondenheid zichtbaar geworden waaraan we ons niet kunnen onttrekken: de verbondenheid als broeders.
We smeken U: word wakker Heer!
Waarom zijt ge zo bang? Hoe is het mogelijk dat ge nog geen geloof bezit? (v. 40). Heer, uw woord treft ons vanavond en gaat ons allen aan. In onze wereld, waar U meer van houdt dan wij, zijn we op volle snelheid verder gegaan. We voelen ons sterk en tot alles instaat. Belust op winst hebben we ons laten opslorpen door de dingen en ons laten versuffen door de haast. We hebben niet stil gestaan bij uw oproepen. We zijn niet ontwaakt door oorlogen en planetair onrecht. We hebben niet geluisterd naar de kreet van de armen, en van onze ernstig zieke planeet. We gingen onverschrokken verder, met de gedachte dat we altijd gezond zouden blijven in een zieke wereld. Nu, terwijl we ons in stormachtige wateren bevinden, smeken we U: Word wakker Heer!
Bekeer je!
Waarom zijt ge zo bang? Hoe is het mogelijk dat ge nog geen geloof bezit? (v. 40) Heer, roep ons op, doe een beroep op ons geloof. Dat is niet zozeer geloven dat Gij bestaat, maar naar U toe komen en U vertrouwen. In deze veertigdagentijd klinkt uw dringende oproep: Bekeer je!, Keert tot Mij terug, van ganser harte (Joël 2,12). Gij roept ons op om deze tijd van beproeving aan te grijpen als een tijd van keuze. Het is niet de tijd van uw oordeel, maar van ons oordeel. De tijd om te kiezen voor wat telt of voor wat voorbij gaat, om te onderscheiden tussen wat nodig is en wat niet. Het is de tijd om de route van ons leven opnieuw op U te richten, Heer, en op de anderen. En we kunnen kijken naar zoveel voorbeeldige metgezellen die, ondanks angst, hebben gereageerd door hun leven te geven. Het is de werkkracht van de Geest die wordt uitgestort en vorm geeft aan moedige en edelmoedige toewijding. Het is het leven van de Geest dat in staat is om te verlossen, te waarderen en te laten zien hoe ons leven opgebouwd en in stand gehouden wordt door gewone mensen - meestal vergeten - die niet verschijnen in de krantenkoppen en tijdschriften of op de grote catwalks van de laatste show.
Zonder twijfel schrijven zij vandaag de beslissende gebeurtenissen van onze geschiedenis: artsen, verpleegsters en verplegers, supermarktmedewerkers, schoonmakers, verzorgers, vervoerders, ordehandhavers, vrijwilligers, priesters, religieuzen en vele, zeer vele anderen die begrepen hebben dat niemand zichzelf alleen redt.
Tegenover het lijden, waar de ware ontwikkeling van onze volkeren wordt gemeten, ontdekken en ervaren we het priesterlijk gebed van Jezus: Opdat allen één mogen zijn (Joh 17,21). Hoeveel mensen oefenen geduld en schenken elke dag hoop, door ervoor zorgen dat ze geen paniek zaaien maar medeverantwoordelijkheid. Hoeveel vaders, moeders, grootvaders en grootmoeders, leerkrachten laten onze kinderen met kleine en dagelijkse gebaren zien hoe ze een crisis moeten aanpakken en hoe ze die moeten doorstaan door hun gewoonten aan te passen, hun ogen op te slaan en het gebed te bevorderen. Hoeveel mensen bidden, offeren en zijn voorsprekers voor het welzijn van allen. Gebed en stille dienst zijn onze winnende wapens.
Bij God sterft het leven nooit
Waarom zijt ge zo bang? Hoe is het mogelijk dat ge nog geen geloof bezit? (v. 40) Het begin van geloven is: weten dat we verlossing nodig hebben. We zijn niet zelfvoorzienend, alleen. Alleen zinken we weg. We hebben de Heer nodig zoals de oude zeelieden de sterren. Laten we Jezus in onze levensboten uitnodigen. Laten we hem onze angsten toevertrouwen, zodat Hij ze kan overwinnen. Net als de leerlingen zullen we ervaren dat we met Hem aan boord geen schipbreuk zullen lijden.
Want dit is Gods kracht: alles wat ons overkomt, zelfs slechte dingen, ten goede keren. Hij brengt rust in onze stormen, want bij God sterft het leven nooit.
De Heer daagt ons uit en nodigt ons uit om, te midden van onze storm, solidariteit en hoop op te wekken en te activeren. Zij zijn in staat om vastheid, steun en zin te geven aan die tijden wanneer alles schipbreuk lijkt te lijden. De Heer roept ons om ons paasgeloof op te wekken en te doen herleven. We hebben een anker: door zijn kruis zijn we gered. We hebben een roerganger: door zijn kruis zijn we vrijgekocht. We hebben hoop: door zijn kruis zijn we genezen en omhelsd, zodat niets en niemand ons kan scheiden van zijn verlossende liefde.
Te midden van het isolement waarin we lijden onder het gebrek aan genegenheid en ontmoetingen, waarbij we het gebrek aan veel dingen ervaren, horen we opnieuw de boodschap die ons redt: Hij is verrezen en leeft met ons.
De Heer roept ons vanaf zijn kruis op om het leven dat ons te wachten staat te ontdekken, om te kijken naar hen die ons opeisen, om de genade die ons bewoont te versterken, te erkennen en te prikkelen. Laten we de kwijnende vlaspit, die nooit uitgaat, niet doven (cf. Is 42,3),. Laten we het mogelijk maken dat hij de hoop aanwakkert.
De kracht van het geloof
Zijn kruis omarmen betekent de moed vinden om alle tegenslagen van de huidige tijd te aanvaarden en daarom even afstand te doen van onze zucht naar almacht en bezit, om ruimte te geven aan de creativiteit die alleen de Geest kan opwekken. Het betekent de moed vinden om ruimte te scheppen waar iedereen zich geroepen kan voelen en nieuwe vormen van gastvrijheid, broederschap en solidariteit mogelijk maken. Door zijn kruis zijn we gered om de hoop te verwelkomen en het te laten gebeuren dat zij alle mogelijke maatregelen en wegen, kan versterken en ondersteunen die ons kunnen helpen om onszelf te behoeden en te bewaken. De Heer omarmen om de hoop te omarmen: dat is de kracht van het geloof. Het bevrijdt ons van angst en geeft ons hoop.
Waarom zijt ge zo bang? Hoe is het mogelijk dat ge nog geen geloof bezit? (v. 40) Beste broeders en zusters, vanop deze plaats, die het rots-geloof van Petrus verhaalt, wil ik jullie vanavond allen aan de Heer toevertrouwen, op voorspraak van Onze-Lieve-Vrouw, heil van het volk, ster van de stormachtige zee.
Vanuit deze zuilengang die Rome en de wereld omarmt, daalt op jullie neer, als een troostende omhelzing, Gods zegen. Heer, zegen de wereld, geef gezondheid aan het lichaam en troost aan het hart.
Gij vraagt ons om niet bang te zijn. Maar ons geloof is zwak en we zijn bang. Maar Gij, Heer, laat ons niet over aan de storm. Herhaal: "Gij behoeft niet bevreesd te zijn" (Mt 28:5). En wij, samen met Petrus, Schuiven we al onze zorgen op U af, want Gij hebt zorg voor ons (cfr 1 Pe 5,7).
Vertaling uit het Italiaans: Marcel De Pauw msc