Bijbel van A tot Z ~ O van oudsten
De leiding van een plaatselijke synagoge was blijkens nieuwtestamentische teksten in handen van een ‘archi-sunagogos’, een ‘hoofdleider van de synagoge’ (zie Marcus 5,22 en volgende). Zo’n leidersfiguur kon worden bijgestaan door dienaren of 'hupèretès' (Lucas 4,20). Daarnaast waren er in elke synagoge ook mannen met een gezagspositie (om economische of politieke redenen bijvoorbeeld), die een eerbiedwaardig college van ‘oudsten’ vormden.
De oudsten hadden niet het dagelijks bestuur van de synagoge als geloofsgemeenschap in handen, maar fungeerden op de achtergrond. Ze konden bijvoorbeeld raad geven. Het zal vaak zo geweest zijn dat een ‘synagogenleider’ uit de kring van de oudsten werd gekozen.
In Jeruzalem bestond een Hoge Raad die de leiding had over de Joodse gemeenschap in de stad en die ook voor de andere joodse gemeenschappen in (en buiten) het land juridische bevoegdheden bezat. In die Hoge Raad (of Sanhedrin) zaten hogepriesters en gezaghebbende Schriftgeleerden. Maar ook daar treffen we oudsten aan: respectabele burgers van de stad Jeruzalem die uitgekozen waren om deel uit te maken van de Hoge Raad.
Oudsten hadden waarschijnlijk vooral een adviserende rol.
Oudsten in het vroege christendom
Wanneer de Jezusbeweging groeit en zichzelf begint te organiseren – eerst in connectie met het Jodendom, later als een meer op zichzelf staande beweging – zien we dat ook daar ‘oudsten’ een plaats krijgen. Lucas beschrijft in Handelingen 15 hoe een beraad van apostelen over een belangrijke kwestie (‘moeten ook niet-Joden de hele Tora onderhouden?’) bijgewoond wordt door oudsten:
Enkele gelovigen die tot de partij van de farizeeën behoorden, gaven echter te verstaan dat ook de niet-Joodse gelovigen dienden te worden besneden en opdracht moesten krijgen zich aan de wet van Mozes te houden. De apostelen en de oudsten kwamen bijeen om nader op deze zaak in te gaan. (Handelingen 15,5-7)
Wanneer Paulus geloofsgemeenschappen sticht, die vaak uit vooral niet-Joden bestonden, laat hij ook daar oudsten hun rol spelen. Het is niet altijd duidelijk of het daar om een bestuursfunctie dan wel om een adviserende functie gaat:
In elke gemeente stelden ze [Paulus en Barnabas] oudsten aan, en na gevast en gebeden te hebben, bevalen ze hen aan bij de Heer, in wie ze hun vertrouwen hadden gesteld. (Hand 14,23)
Wanneer Paulus op weg is naar Jeruzalem, roept hij vanuit Milete de oudsten van de lokale kerk in Efeze bijeen, om hen te bemoedigen en op te roepen om standvastig te blijven. Hier lijken de oudsten wel een leidinggevende rol te spelen, want ze worden ook ‘opzieners’ genoemd:
Zorg voor uzelf en voor de hele kudde waarover de heilige Geest u als herder heeft aangesteld; u bent de opzieners (episkopoi) van Gods gemeente, die hij verworven heeft door het bloed van zijn eigen Zoon. (Hand 20,28)
Variatie van functies bij oudsten: diakens en opzieners
In de periode na de val van Jeruzalem (70 na Christus) verandert de situatie en komt de Jezusbeweging als geheel meer en meer los te staan van de Joodse moederschoot. Dit heeft ook consequenties voor de organisatie van de lokale geloofsgemeenschappen. De bestuursfuncties en ambten lijken duidelijker afgelijnd te worden.
We horen spreken van ‘diakens’ enerzijds en van ‘opzieners’ anderzijds. Overigens, Paulus vernoemt deze twee groepen al in een van zijn brieven: Van Paulus en Timoteüs, dienaren van Christus Jezus. Aan alle heiligen in Filippi die één zijn in Christus Jezus, en aan hun opzieners en dienaren/diakens. (Filippenzen 1,1)
Maar het is pas in de brieven van leerlingen van Paulus dat de functies van ‘diakens’ en ‘opzieners’ veel explicieter als ambten naar voren komen. Denk aan 1 Timoteüs 3,2: Een opziener moet onberispelijk zijn of aan 1 Tim 3,8: Ook een diaken moet zich waardig gedragen.
Wat zegt dit over hedendaags priesterschap en oudsten?
De twee oudste ambten zijn eigenlijk die van opziener en diaken.
De priester komt er pas wanneer het werkterrein van de episkopos (opziener) zo groot wordt, dat hij het niet alleen aankan.
Dan komen er naast diakens en opzieners dus ook priesters. Overigens, episkopos is hier nog niet wat wij vandaag onder bisschop verstaan. Dat zal zich langzaam uitklaren onder invloed van taken zoals de bediening van sacramenten.
Ons woord ‘priester’ is afgeleid van het Griekse woord voor ‘oudste’ (presbuteros) ergens in de 2de eeuw na Christus.
De Kerken van de Reformatie behielden de aanduiding van ‘oudsten’, leken die verantwoordelijk zijn voor het reilen en zeilen van de geloofsgemeenschap. De taak van onderrichting en voorgaan in gebed is voorbehouden aan de ‘dominee’ (of ‘domina’!)
Het kan interessant zijn voor onze parochies of pastorale eenheden vandaag om eens met een frisse blik te kijken naar het optreden van bijvoorbeeld ‘de oudsten’ in het Nieuwe Testament. Het kan zuurstof geven aan ons debat over verschillende vormen van inspraak en leiderschap in de plaatselijke geloofsgemeenschap.
Welk woord of begrip uit de Bijbel wil jij laten uitleggen door Jean Bastiaens? Stuur een mail naar de redactie.