Dromen van God
Kleinzoon maakt een tekening in Zonnekind. Het is een themanummer over de nacht en deze pagina gaat over dromen.
Bovenaan mag hij een mooie droom tekenen, onderaan een enge droom.
Hij is heel geconcentreerd bezig. Ik raak niet goed wijs uit zijn gedetailleerde potloodstrepen en vraag om uitleg.
‘Dat heb ik vannacht gedroomd’, vertelt hij nog nagenietend. ‘Poseidon en ik zaten in twee raceauto’s en ik won met 12-4!’ Op school doen ze een project rond Griekse mythologie en sindsdien heeft hij de velociraptors en de stegosaurussen ingeruild voor de personages van de ingewikkelde Griekse godenwereld.
‘Hoe weet je dat het Poseidon was?’ vraag ik. Hij kijkt me even wat neerbuigend aan. ‘Door zijn drietand, natuurlijk’, zegt hij. Nu zie ik dat attribuut ook op de tekening staan. Ik moet uitkijken dat ik niet nog sneller mijn omagezag kwijtraak.
Onderaan prijkt een grote figuur met horens en daarnaast een klein, bang ventje. Mijn kleinzoon naast de minotaurus, zo verklaart hij me. Er staan wel vijf zware rotsblokken bij, waar de minotaurus mee kon gooien. Duidelijk een bijzonder enge droom.
Ik vraag me plots af of ik ook weleens van God droom. Niet zo vaak, besef ik.
God is er altijd en toch wandelt hij meestal niet door mijn dromen.
Maar één droom herinner ik me nog heel goed. Het was schemerig en koud, en ik stond ergens een beetje te rillen, toen God er opeens bij kwam. Ik zag hem niet, maar ik wist meteen dat hij het was.
Het voelde alsof er in een oogwenk een wachthokje van de bus werd opgetrokken vlak achter mijn rug.
Ik voelde me op slag warm en veilig en helemaal geborgen.
Echt wel een droom voor de bovenste helft van de pagina.