Bijbel van A tot Z ~ R van rabbi en rabboeni
Een rabbi is een leraar, iemand die ‘groot’ (Hebreeuws: rav) is in de kennis van de joodse Schriften en de interpretatie daarvan. De titel komt in de eerste eeuw van onze jaartelling op gang en wordt toegepast op Schriftgeleerden.
Twee grote Schriftgeleerden gaven de aanzet tot het vormen van leerhuizen of scholen waar men de Bijbelse geschriften onder deskundige leiding kon bestuderen: Hillel (50 v.Chr.-10 n.Chr.) en Sjammai (50 v.Chr.- 30 n.Chr.). Men sprak van het ‘huis van Hillel’ (Beet Hillel) en het ‘huis van Sjammai’ (Beet Sjammai). Heel bekend is ook rabbi Akiva (circa 50-132 n.Chr.) die mee aan de wieg staat van de opschriftstelling van gezagvolle interpretaties van de Tora: de zogenaamde misjna
Permanent leren als joods-christelijk devies
Toen de omvang van de joodse Bijbel ongeveer vast kwam te staan – de zogenaamde ‘canonisering’ – ontstonden er gemeenschappen waar de boeken van de Bijbel in hun onderlinge samenhang werden bestudeerd. Het uitgangspunt daarbij was – en is – dat je de Bijbel niet kunt verstaan zonder hulp van de grote geleerden die de teksten gezagvol hebben opengelegd.
Permanent leren werd een devies voor alle joden. Het werd een houding die op alle domeinen van het leven (en van de kennis) werd toegepast.
Wie ophoudt met leren, verkalkt en loopt gevaar de schatkamer van het geloof alleen nog maar door te geven als dode letter.
De eerste (joodse) christenen waren dan ook zeer vaardig in het lezen en het leren van de Schriften. Daarvan leggen de Nieuwtestamentische boeken getuigenis af. Ook bij de kerkvaders was het interpreteren van de Schriften een cruciaal aandachtsveld.
Jezus als rabbi
Jezus werd door zijn leerlingen als rabbi aangesproken. Denk aan het Marcusevangelie waar Simon Petrus het volgende zegt (episode van de transfiguratie): Rabbi, het is goed dat wij hier zijn; laten we drie tenten opslaan, een voor u, een voor Mozes en een voor Elia (9,5).
Dit betekent dat de volgelingen van Jezus hem inderdaad beschouwden als iemand die thuis is in de Schriften – de joodse Bijbel – en deze gezagvol kan interpreteren. Zij zagen zichzelf dan ook als ‘leerlingen’, vrouwen en mannen die bij Jezus ‘in de leer’ waren. We moeten het woord ‘leer’ hier in de brede zin verstaan: het betreft alle levensdomeinen, aangezien ook de Schriften over alle levensdomeinen spreken.
Laat je geen ‘rabbi’ noemen
Zag Jezus zichzelf als rabbi? Dat is moeilijk uit te maken, maar het is goed mogelijk dat Jezus zelf voorzichtig was in het gebruik van deze titel. Dat zouden we bijvoorbeeld kunnen opmaken uit een passage bij Matteüs:
- Jullie moeten je niet rabbi laten noemen, want jullie hebben maar één meester, en jullie zijn elkaars broeders en zusters. En noem niemand op aarde vader, want jullie hebben maar één vader, de Vader in de hemel. Laat je ook niet leraar noemen, want jullie hebben maar één leraar, de messias. De belangrijkste onder jullie zal jullie dienaar zijn. Matteüs 23,8-11
De ene meester is Jezus zelf, hij is dé rabbi, en al wie hem volgt zal bij hem ‘in de leer’ gaan. Jezus heeft duidelijk schrik voor een hiërarchisch geordende gemeenschap, waar de leermeester boven de leerling staat. Hij staat een radicale gelijkheid voor: Jullie zijn elkaars broeders en zusters.
Je kunt je afvragen of we deze radicaliteit nog genoeg beleven in de kerk vandaag.
Zo’n grote ‘organisatie’ heeft weliswaar structuur nodig, maar je mag er niet in opgesloten geraken.
Rabboeni
De term rabboeni is Aramees en verwant met het woord rabbi. Hij drukt nog sterker zowel vertrouwdheid als respect uit: Mijn Meester! Het woord komt tweemaal voor in het Nieuwe Testament:
- Jezus vroeg de blinde bedelaar: ‘Wat wilt u dat Ik voor u doe?’ De blinde antwoordde: ‘Rabboeni, zorg dat ik kan zien.’ Jezus zei tegen hem: ‘Ga heen, uw geloof heeft u gered.’ En meteen kon hij zien en hij volgde Hem op zijn weg. Marcus 10,51-52
- Jezus zei tegen haar: ‘Maria!’ Ze draaide zich om en zei: ‘Rabboeni!’ (Dit betekent ‘meester’.) ‘Houd Me niet vast’, zei Jezus. ‘Ik ben nog niet opgestegen naar de Vader. Ga naar mijn broeders en zeg tegen hen dat Ik opstijg naar mijn Vader, die ook jullie Vader is, naar mijn God, die ook jullie God is.’ Johannes 20,16-17
In het eerste geval wordt een bedelaar ‘leerling’ van Jezus door hem ‘te volgen op zijn weg’. Maar daarvoor al leefde in hem het verlangen om ‘leerling’ van Jezus te worden, anders had hij hem nooit met deze titel aangesproken.
In het tweede geval zien we hoe Maria van Magdala zich herpakt en, na het horen van haar naam, zich opnieuw in de positie van leerling stelt. Als ooggetuige en gezondene zal zij niet alleen leerling maar ook apostel zijn. En hoe typerend is dit ook nu weer voor Jezus, dat hij niet alleen mannen onder zijn leerlingen telt, maar ook vrouwen!