En nu gaan we bidden! [column]
Kleindochter Eva stopt de centjes één voor één in de bus bij de kaarsjes. Daarna haalt ze er twee kaarsen uit. ‘Vasthouden bij het zilverpapier. Alleen de wiek in het vlammetje’, mompelt ze als ik haar optil om ze aan te steken. Mijn instructies zijn na al die tijd volledig geïntegreerd. Met een beetje geduld lukt het om de kaarsen te doen branden. We prikken ze vooraan op de standaard.
‘En nu gaan we bidden!’ galmt Eva door het verder lege kapelletje. Ze klimt op een bankje en kijkt me verwachtingsvol aan. ‘Dag Jezus, dag Maria’, begin ik ons wekelijks routinegebed. ‘We bidden voor mama en papa…’ ‘Voor Eva!’ vult ze zelfverzekerd aan. Dan volgt de rest van de familie en de kindjes van de crèche.
Ik probeer voorzichtig te formuleren waarvoor we nu precies bidden. Dat blijkt moeilijker dan ik dacht.
Na decennialang godsdienstles geven aan kritische jongeren, na ettelijke lezingen aan volwassenen, na jarenlange stukjes allerhande, vind ik het lastig om te zeggen wat ik bedoel. En zeker op een manier waar een tweejarige iets aan heeft.
Zal ik God vragen om voor ons te zorgen? Maar we zorgen toch vooral voor elkaar? En als iemand ziek wordt of verongelukt, heeft God dan niet goed genoeg gezorgd? Ik vraag God dan maar om ons te helpen om lief te zijn. Maar als ik dat aan Eva voorleg, zegt ze eigenzinnig: ‘Nee, ik wil niet lief zijn.’ Ze heeft net ontdekt hoe leuk het is om af en toe stout te zijn.
Ik zucht. Hier zit ik met al mijn theologische bagage en mijn groot vertrouwen in God. ‘We vragen God om ons te zegenen’, bedenk ik dan. Dat woord kent Eva niet, maar dat is niet erg. God mag ons zegenen en ook alle mensen die we hebben opgesomd. Het ontslaat ons niet van de plicht om hen met aandacht en liefde te omringen, maar het gooit er wat goddelijke sprankels bovenop en dat helpt altijd.
‘Dag Jezus, dag Maria, tot de volgende keer!’ roept Eva. Ze pikt haar loopfietsje op dat bij de deur geparkeerd staat en dan gaan we weer de lichte wereld in.