Licht als poëtisch beeld
Poëtische beelden en symbolen kunnen de religieuze ervaring van advent en Kerstmis soms intenser en dieper vertolken dan theologisch proza. Zij spreken de hele mens aan. Dat doen ze vooral wanneer één beeld centraal ontwikkeld wordt. Daarom heb ik voor dit drieluik gedichten uitgezocht waarin één beeld of symbool de structuur van de tekst beheerst.
Een kerstlied van Huub Oosterhuis
In de eerste bijdrage stond het schip centraal in Een schip komt, zwaar geladen, toegeschreven aan Johannes Tauler. Deze keer is dat het licht, in Een kerstlied van Huub Oosterhuis.
Een kerstlied
Komt ons in diepe nacht ter ore
de morgenster is opgegaan
een mensenkind voor ons geboren
God zal ons redden, is zijn Naam.
Opent uw hart, gelooft uw ogen
vertrouwt u toe aan wat gij ziet:
hoe ’t woord van God van alzo hoge
hier menselijk aan ons geschied.
Geen ander teken ons gegeven
geen licht in onze duisternis
dan deze mens om mee te leven
een God die onze broeder is.
Zingt voor uw God, Hij openbaarde
in Jesus zijn menslievendheid.
Zo wordt de wereld nieuwe aarde
en alle vlees aanschouwt het heil.
Zoals de zon komt met zijn zegen
een bruidegom van licht en vuur,
zo komt de koning van de vrede
voorgoed gekomen is zijn uur.
Hij huwt de mensen aan elkander
zijn liefde gaat van mond tot mond.
Hij geeft zijn lichaam ons in handen.
Zo leven wij zijn nieuw verbond.
Huub Oosterhuis (°1933) is een Nederlandse theoloog, dichter en ex-jezuïet. Hij publiceerde een groot aantal liederen en gedichten en beïnvloedde diep de vernieuwende denkbeelden over liturgie en kerkelijk leven in Nederland.
Net als Een schip komt, zwaar geladen, is ook Een kerstlied van Huub Oosterhuis een kerklied. Ik heb het gekozen om te tonen hoe sterk de metafoor van het licht de ontvouwing van het gedicht kan bepalen. De liedtekst telt drie achtregelige strofen.
Zoals vele kerstgedichten begint ook deze tekst met een tegenstelling: de boodschap van de morgenster wordt in de diepe nacht gehoord. Je verneemt ex auditu - van horen zeggen - de geboorte van het mensenkind dat de naam God zal ons redden gekregen heeft. De zingende gelovigen worden gevraagd om zich toe te vertrouwen aan wat ze zien en om hun hart te openen voor die morgenster die is opgegaan. Die morgenster is de geboorte van het woord van God dat is mens geworden om ons te redden.
Het licht van de morgenster wordt in strofe twee gezien als het enige teken dat ons gegeven is.
Er is in onze duisternis geen ander teken ons gegeven dan de geboorte van deze mens, die voor ons een broeder geworden is om mee te leven.
Ook hier weer die tegenstelling tussen duisternis en licht. Die wordt gekoppeld aan een God die zijn menslievendheid openbaart in de broederlijkheid van de mens geworden Zoon Jezus. Het antwoord van de mens kan alleen een loflied zijn. Dat kan de wereld heel anders kleuren. Dat kan een nieuwe aarde zichtbaar maken. Hier krijgt iedereen deel aan het heil. Hierbij past een loflied voor God, zoals diezelfde tweede strofe aanbeveelt.
Het beeld van de zon als bruidegom laat toe dat de derde strofe een andere zegening van het licht aansnijdt.
Meteen wordt Kerstmis in verband gebracht met de kerstening van het zonnefeest.
Oosterhuis noemt de zon een bruidegom van licht en vuur. Zo verbindt de dichter het heil met de thematiek van liefde en vrede. Christus is de koning van de vrede. Zijn uur luidt een definitieve fase in: mensen blijven met elkaar verbonden en leven met elkaar in vrede. In zijn beeldspraak worden mensen aan elkaar uitgehuwelijkt. Zo kan zijn liefde van mond tot mond gaan. Kerstmis brengt ons zijn lichaam in handbereik. Zijn geboorte is de aanbieding van een nieuw verbond. Aan ons onze verbondenheid met Hem te beleven.