Piet Thomas kiest & verklaart 3 kerstgedichten
1. ‘Een schip komt, zwaar geladen’ (Johannes Tauler?)
Dit gedicht, dat ik in een vertaling van Gabriël Smit vond, zou al dateren van 1357. Het kan niet met zekerheid aan Tauler toegeschreven worden. Het werd in een kloosterbibliotheek ontdekt door Daniël Sudermann. Het werd door hem, en later door anderen ook aangevuld. Voor zover ik heb kunnen achterhalen heeft Gabriël Smit in zijn vrije vertaling van het gedicht, de oorspronkelijke kern bewaard.
Een schip komt, zwaar geladen,
het water staat tot de boord,
het brengt de Zoon des Vaders,
het eeuwig ware Woord.
Het scheepje komt gedreven
op vloeden zacht en stil,
met een geschenk verheven,
de liefste Koningin.
Maria, edele roze,
hemelse bloesemtwijg,
lentebloem, smetteloze,
maak ons van zonden vrij.
Het scheepje vaart haast binnen
met kostelijke last,
het zeil Gods eigen minne,
de Heilige Geest de mast.
Piet Thomas: 'Het schip is van oudsher een symbool dat ook een religieuze betekenis kan hebben. Het kan niet alleen de belofte van de ontmoeting van water en land suggereren, maar ook de komst van de eeuwigheid in de tijd, van God bij de mensen. Het wordt al in de eerste strofe van onze tekst duidelijk dat het schip een kostbare lading vervoert. Het vervoert ‘de Zoon des Vaders’. De namen Jezus of Christus vallen hier niet, maar in regel vier wordt ten overvloede aangeduid dat het om ‘het eeuwig ware Woord’ gaat.
Het gaat niet om een belofte van een aankomst (een advent), maar om de aankomst zelf.
De dichter mijmert over wat hij ziet aankomen. Hij vraagt zich af: welke lading heeft het schip mee? In de tijd van Tauler en Sudermann voerden schepen naast voedsel en bouwmaterialen vaak ook wapens aan, om het even of het nu over de Rijn of over de Neckar was. Dit schip heeft een heel andere lading. Dit schip voert een Koningin aan die leven in zich draagt en het Woord dat vlees zal worden. De vrouw die met Kerstmis de Zoon van God zal baren, wordt pas veel later, in de derde strofe, met name genoemd. De zware geladenheid van het schip, oorzaak dat het water tot aan de boord staat, heeft niets te maken met de lichamelijke zwaarte van de lading, maar met de verheven grootheid van de Eniggeboren Zoon van de Vader en met de waardigheid van het geschenk dat de liefste Koningin heet.
In de tweede strofe valt op hoe stil en zacht het schip (hier scheepje genoemd) komt aangedreven. Dit zou kunnen wijzen op de bijzondere aard van de geboorte die in het vooruitzicht gesteld wordt.
In de derde strofe wordt vooral de genadevolle smetteloosheid van Maria in het licht gesteld. Zij is een adellijke roos, een frisse lentebloem, een bloesemtwijg van onaardse, hemelse Schoonheid.
Ze beschikt ook over uitzonderlijke krachten. Daarom wordt haar gevraagd dat ze ons van zonden zou bevrijden.
In de vierde en laatste strofe in de vertaalversie van Smit is het scheepje met de kostbare last haast de haven binnengevaren. Dan pas wordt onthuld dat het zeil ‘Gods eigen minne’ de menslievendheid van de Vader is en de Heilige Geest de mast is.’
2. ‘Een kerstlied’ (Huub Oosterhuis)
‘Een kerstlied’ van Huub Ooster huis is zoals de brontekst van het vorige gedicht ook een kerklied. Ik heb het gekozen om te tonen hoe sterk de metafoor van het licht de ontvouwing van het gedicht kan bepalen. We hebben hier te maken met een liedtekst die drie achtregelige strofen telt.
Komt ons in diepe nacht ter ore
de morgenster is opgegaan
een mensenkind voor ons geboren
God zal ons redden, is zijn Naam.
Opent uw hart, gelooft uw ogen
vertrouwt u toe aan wat gij ziet:
hoe ’t woord van God van alzo hoge
hier menselijk aan ons geschied.
Geen ander teken ons gegeven
geen licht in onze duisternis
dan deze mens om mee te leven
een God die onze broeder is.
Zingt voor uw God, Hij openbaarde
in Jezus zijn menslievendheid.
Zo wordt de wereld nieuwe aarde
en alle vlees aanschouwt het heil.
Zoals de zon komt met zijn zegen
een bruidegom van licht en vuur,
zo komt de koning van de vrede
voorgoed gekomen is zijn uur.
Hij huwt de mensen aan elkander
zijn liefde gaat van mond tot mond.
Hij geeft zijn lichaam ons in handen.
Zo leven wij zijn nieuw verbond.
Piet Thomas: ‘Zoals in vele kerstgedichten begint ook deze tekst met een tegenstelling. De boodschap van de morgenster die in de ‘diepe’ nacht wordt gehoord. Het betreft het ex auditu vernemen van de geboorte van het mensenkind dat de naam ‘God zal ons redden’ gekregen heeft. Ten aanzien van die boodschap wordt aan de zingende gelovigen gevraagd zich toe te vertrouwen aan wat ze zien, hun hart te openen voor die morgenster die is opgegaan, d.w.z. voor de geboorte van het woord van God dat is mens geworden om ons te redden.
Het licht van de morgenster wordt in strofe twee gezien als het enige teken dat ons gegeven is.
Er is in onze duisternis geen ander teken ‘ons gegeven’ dan de geboorte van deze mens, die voor ons een broeder geworden is om mee te leven. Ook hier weer die tegenstelling tussen duisternis en licht. Gekoppeld aan een God die zijn menslievendheid openbaart in de broederlijkheid van de mens geworden Zoon Jezus. Het antwoord van de mens kan alleen een loflied zijn. Het antwoord op dit aanbod kan de wereld heel anders kleuren. Kan een nieuwe aarde zichtbaar maken waar iedereen aan het heil deelachtig wordt. Daarom past daarbij een loflied voor God, zoals in diezelfde tweede strofe aanbevolen wordt.
Het beeld van de zon als bruidegom laat toe dat in de derde strofe een ander zegening van het licht wordt aangesneden. Meteen wordt Kerstmis in verband gebracht met de kerstening van het zonnefeest. Door de zon een bruidegom van licht en vuur te noeme,n heeft Oosterhuis de articulatie van het heil in verband gebracht met de thematiek van liefde en vrede. Christus wordt hier ’koning van de vrede’ genoemd. Zijn uur U luidt een definitieve fase in, waardoor mensen met elkaar verbonden blijven en met elkaar in vrede leven. In zijn beeldspraak worden mensen aan elkaar uitgehuwelijkt. Zodat zijn liefde ‘van mond tot mond’ kan gaan. Kerstmis heeft ons zijn lichaam in handbereik gebracht. Zijn geboorte is de aanbieding van een nieuw verbond. Aan ons onze verbondenheid met Hem te beleven.’
3. ‘Lied van de vrede op aarde’ (Anton Van Duinkerken)
Men zoekt helaas de vrede niet,
Waar God beloofde, dat men vindt:
Bij ’t pas geboren Kind
En bij het hemels lied.
Is door het simpele gebaar
Der moeder, die haar boorling beurt
De hele wereld niet gescheurd
In die van hier en die van daar?
Hier zijn de herders in de stal,
De wijzen met hun heldre ster,
Elk, die van dicht en ver
Het Kind aanbidden zal.
Daar is de koning op zijn troon,
De schriftgeleerden bij het boek,
De nijd, het ijdele gezoek,
De hoogmoed en de hoon.
Herodes troont in ieder mens
En maakt hem kindermoordenaar,
Streeft eens zijn dwaze heerszucht naar
Vervulling van haar wens.
In ieder echter waakt het kind
In ieder wacht het zwijgend lied.
Zoek dus de lieve vrede niet
Waar gij de wroeging vindt.
Piet Thomas: ‘De treurige klacht bij het begin van dit gedicht heeft te maken met de verkeerde keuze die men doet om de vrede te vinden. Men laat zich gewoon niet leiden door het hemelse lied van de vrede op aarde, waarvan de titel spreekt. Waar moet men de vervulling van Gods belofte dan zoeken? In het vredeslied dat de geboorte van Jezus begeleidde. Het simpele gebaar van Maria die fier haar nieuwgeboren Kind toont, heeft een scheur aangebracht in de wereld van hier en die van daar.
Waar vrede gesticht werd, werd haat zichtbaar als een andere wereld.
Het lied van vrede liet ook een wereld van onrust, vijandigheid en haat zien. Die wereld is een wereld van gebondenheid aan tronen en na-ijver, van onbehagen en nijd van schriftgeleerden, van kindermoord en haat, hoogmoed en hoon. In de verscheurde wereld zit in elk mens de mogelijkheid om een Herodes te worden, die meer bekommerd is om macht over mensen dan om hun welzijn. Die de wensvervulling die de geboorte van Jezus voor Maria was, door ‘dwaze heerszucht’ vernietigen en vernielen wil. Anton Van Duinkerken besluit dit gedicht met een uitzicht op het andere deel van de wereld dat door de boodschap van het vredeslied van Christus’ geboorte geraakt is. Daar waakt de kinderlijke onschuld, daar wacht het zwijgend lied op een stem. Daar wordt het lied van de vrede niet door wroeging gehinderd.’
Bron: KU Leuven/Thomas/Het Teken