Schaam u niet ervoor te bidden, God zal altijd antwoorden
Geliefde broeders en zusters, goedendag!
We gaan verder met onze overwegingen over het gebed. Het christelijke gebed is volledig menselijk. We bidden als menselijke personen, als wie we zijn. Het is lofprijzing en smeking. Immers, toen Jezus zijn leerlingen leerde bidden heeft Hij het Onzevader gebruikt zodat wij met God een vertrouwelijke verhouding van kinderen zouden beleven en Hem al onze vragen toevertrouwen. We vragen God om de hoogste gaven: de heiliging van zijn naam onder de mensen, de komst van zijn heerschappij, het gebeuren van zijn wil voor het goed van de wereld. De Catechismus herinnert ons eraan: Er is een rangorde in het smeekgebed: eerst het koninkrijk, vervolgens wat nodig is om het te ontvangen en om mee te werken aan de komst ervan. (n. 2632). In het Onzevader bidden we ook om de meer eenvoudige gaven, dagdagelijkse gaven zoals het brood van elke dag – wat wil zeggen: gezondheid, woning, werk, zaken van elke dag. In verband met de eucharistie wil dit zeggen: noodzakelijk voor het leven in Christus. Zo bidden we ook voor de vergeving van zonde – dat is iets dagelijks want we hebben altijd nood aan vergeving en dus aan vrede in onze relaties. Ten slotte bidden we voor hulp bij bekoringen en om bevrijding van het kwaad.
Vragen, smeken is iets heel menselijks.
Luisteren we opnieuw naar de Catechismus: Door het smeekgebed drukken wij uit dat wij beseffen in relatie tot God te staan: geschapen als we zijn, zijn wij niet onze eigen oorsprong, noch de baas over onze tegenslagen noch zelf onze uiteindelijke bestemming; maar evengoed weten wij als christenen dat wij, zondaars als we zijn, ons afwenden van onze Vader. De smeekbede is reeds een terugkeer naar de Vader (n. 2629).
Heer help mij!
Wanneer iemand zich slecht voelt bij de slechte dingen die hij gedaan heeft – we zijn zondaars –en dan het Onzevader bidt, komt hij al de Heer nabij. Soms denken we dat we niets nodig hebben, dat we onszelf genoeg zijn en in de volstrekste zelfredzaamheid kunnen leven. Soms gebeurt dat! Maar vroeg of laat verdwijnt die waan. Het menselijke wezen is een aanroeping die soms een kreet wordt, vaak ingehouden. De ziel gelijkt op droge grond, dorstig zoals Psalm 63, 2 zegt. Allemaal ervaren we vroeg of laat in ons bestaan een periode van zwaarmoedigheid of van eenzaamheid. De Bijbel schaamt zich niet het menselijke bestaan te tonen, getekend door ziekte, onrecht, verraad door vrienden of door de dreiging van vijanden. Soms lijkt het dat alles instort en dat het tot nu geleefde leven ijdel is geweest.
In dit soort situaties, ogenschijnlijk zonder uitkomst, is een uitweg overgebleven: de kreet, het gebed: Heer help mij!
Het gebed bewerkt openingen van licht in de meest dichte duisternis. Heer help mij! Dit opent de weg, het pad.
De hele schepping bidt
Wij mensen delen deze roep om hulp met heel de schepping. Wij zijn niet de enigen die bidden in dit eindeloze heelal.
Elk onderdeel van de schepping draagt in zich het verlangen naar God.
De Heilige Paulus heeft het op volgende wijze verwoord: Wij weten immers, dat de hele natuur kreunt en barensweeën lijdt, altijd door. En niet alleen zij, ook wij zelf, die toch reeds de eerstelingen van de Geest hebben ontvangen, ook wij zuchten over ons eigen lot, zolang wij nog wachten op de verlossing van ons lichaam. In deze hoop zijn wij gered. Maar men spreekt niet van hopen, als men het voorwerp van zijn hoop reeds aanschouwt: wie verwacht nog wat hij al ziet? (Rom 8,22-24). In ons weergalmt de veelzijdige zucht van de schepselen: van de bomen, van de rotsen, van de dieren… Alles haakt naar vervulling. Tertullianus schreef: Ook alle engelen bidden, ieder schepsel bidt, het vee en de wilde dieren bidden; ze buigen de knieën en als ze uit de stal of hun holen komen, kijken ze niet onverschillig naar de hemel, maar verheffen op hun manier hun geest. Ook als de vogels zich verheffen, stijgen ze op naar de hemel en in plaats van met handen spreiden zij het kruis van hun vleugels uit en zeggen iets als een gebed. Wat moeten we nog meer zeggen over de plicht van het gebed? Onze Heer zelf heeft gebeden, aan Wie eer en kracht in de eeuwen der eeuwen. (Over het gebed, cap 29). Dit is een dichterlijke commentaar op wat de Heilige Paulus zegt: Heel de schepping zucht en bidt.
Maar wij zijn de enigen die bewust bidden, die zich tot de Vader richten, die in gesprek treden met de Vader.
Niet beschaamd zijn
We moeten dus niet geschokt zijn als wij de nood tot bidden ervaren. Niet beschaamd zijn. En zeker wanneer we in nood verkeren: vragen. Wanneer Jezus het heeft over een oneerlijke beheerder die met zijn heer moet afrekenen zegt die: Om te vragen schaam ik mij. Velen onder ons kennen dat gevoel. We schamen ons om te vragen, om hulp te vragen, om iemand te vragen ons iets te helpen doen, om ons doel te bereiken. Schaamte ook om aan God te vragen.
We moeten ons niet schamen om te bidden en te zeggen: ‘Heer, ik heb nood aan dit, Heer, ik kamp met deze moeilijkheid, Help mij!’ Het is een kreet tot God die Vader is.
We moeten dat ook leren doen wanneer het goed gaat: God danken voor alles wat ons geschonken wordt en niets vanzelfsprekend of onvermijdelijk achten: alles is genade.
De Heer geeft altijd, altijd en alles is genade, alles. Genade van God.
Laten we het smeekgebed dat spontaan in ons opwelt niet onderdrukken. Het smeekgebed gaat samen met de aanvaarding van onze grenzen en van ons geschapen zijn. Men kan ertoe komen niet in God te geloven, maar het is moeilijk niet in het gebed te geloven. Het bestaat zonder meer. Het verschijnt ons als een kreet. We hebben allen te maken met die inwendige stem die lange tijd kan zwijgen, maar op zekere dag ontwaakt en roept.
Broeders en zusters, we weten dat God zal antwoorden.
In het boek Psalmen bidt nooit een smekeling die onverhoord blijft. God antwoordt altijd. Vandaag, morgen, altijd antwoordt Hij, op een of andere wijze. Altijd antwoordt Hij. Talloze malen herhaalt de Bijbel dit: God hoort de kreet van wie Hem aanroept. Ook onze gestamelde vragen, die op de bodem van ons hart achterblijven, waarover we ons schamen. De Vader hoort ze en wil ons de Heilige Geest schenken die elk bidden bezielt en alles verandert.
Het is een kwestie van geduld, van altijd vol te houden.
We beleven op dit ogenblik de advent. De tijd die kenmerkend is voor de verwachting van Kerstmis. Wij verwachten. Men ziet dat duidelijk. Heel ons leven is in verwachting. Het gebed is voortdurend in verwachting, altijd, omdat we weten dat de Heer zal antwoorden. Zelfs de dood beeft wanneer een christen bidt, omdat hij weet dat wie bidt een bondgenoot heeft die sterker is: de verrezen Heer. In Christus is de dood al overwonnen. De dag komt dat alles definitief zal zijn. En de dood zal niet langer de spot drijven met ons leven en met ons geluk.
Laten we leren in verwachting van de Heer te zijn.
De Heer komt ons bezoeken, niet slechts bij de grote feesten – Kerstmis, Pasen - maar elke dag in de intimiteit van ons hart als we in verwachting zijn. Vaak beseffen we niet dat de Heer dichtbij is, dat Hij aan onze deur klopt en laten we Hem voorbijgaan. De Heilige Augustinus zei: Ik ben bang wanneer God voorbijgaat; ik ben bang dat Hij voorbijgaat en ik het niet besef. De Heer gaat voorbij, de Heer komt, de Heer klopt aan. Maar als je oren vol zijn met andere geluiden zul je de roep van de Heer niet opmerken.
Broeders en zusters, in verwachting zijn: dat is het gebed!
Vertaling uit het Italiaans: Marcel De Pauw msc