Schatkamer van de liturgie: Gedaanteverandering van de Heer [podcast]
Om te luisteren en opnieuw te beluisteren, onderweg, in de zetel, of voor het slapen gaan, open de podcast-app van Apple, luister in de webbrowser van Podtail, of installeer de gratis app van SoundCloud op je smartphone en voeg de reeks Schatkamer van de liturgie toe aan je bibliotheek – Apple / Podtail / SoundCloud.
Op de berg Tabor gaat Mozes’ verlangen in vervulling
In deze podcast voor het feest van Transfiguratie zingen we twee Byzantijnse gezangen. Daarin klinkt in enkele zinnen hoe de gedaanteverandering het moment is waarop de volle luister doorbreekt van wie Jezus feitelijk is. Dit is het moment waarop Hij ‘zijn glorie laat zien.’
De homilie van Anastasius borduurt precies op dit thema verder. Wie staat er immers naast Jezus op de Taborberg bij de gedaanteverandering? Mozes, de man die in de woestijn de brandende braamstruik naderde “om dat wonderlijke schouwspel te onderzoeken,” de man die later, tijdens de uittocht, vroeg aan God – die wel aanwezig was, maar steeds op verborgen wijze – : “Toon mij uw heerlijkheid.” Wel, dit is het moment, de gedaanteverandering op de berg Tabor, waarop die bede van Mozes in vervulling gaat, en wij allen, samen met hem, Gods heerlijkheid aanschouwen. “Hij was opgetogen en genoot,” zegt Anastasius, “want hiernaar had hij altijd al verlangd. Hij stond daar aan de rechterhand van de Allerhoogste; hij geraakte hevig buiten zichzelf, zoals toen hij de braamstruik zag, sprakeloos en verbaasd over de aanwezigheid van de Heer. (…) Hij zei: ‘Nu zie ik U die werkelijk zijt, altijd en bij de Vader, en die op de berg gezegd hebt: Ik ben die ben. Ik zie dat wonderlijk schouwspel (…) en ik verberg niet meer mijn gelaat, maar zie van aangezicht tot aangezicht.”
Deze podcast is een initiatief van het Leerhuis van de kerkvaders en het CCV in het bisdom Gent. Met toestemming van de Interdiocesane Commissie voor Liturgie.
Uit een homilie van Anastasius, abt van het Sint Catharinaklooster op de Sinaï († na 700)
Als was hij uit een ballingschap teruggekomen naar het beloofde land, zo kwam Mozes, de wetgever, bij zijn en onze Meester op de berg Tabor, de tafels van de wet in de hand. Als een slaaf stond hij in extase voor zijn Meester en hij zag goddelijke kracht in een mens. Hij was verrukt toen hij zag dat de hemelse voorafbeeldingen van Christus uit een ver verleden tot werkelijkheid waren gekomen. Hij was opgetogen en genoot, want hiernaar had hij altijd al verlangd. Hij stond daar aan de rechterhand van de Allerhoogste; hij geraakte hevig buiten zichzelf, zoals toen hij de braamstruik zag, sprakeloos en verbaasd over de aanwezigheid van de Heer. Hij zag opnieuw de braamstruik die groen bleef, en het vuur dat ook ons lichaam bezielt.
Op de Tabor zei hij niet meer: ‘Ik ga erop af om dit wonderlijk schouwspel te onderzoeken’ (Ex. 3, 3). Zijn aardse leven was voorbij, de tijd van de wet, de voorafbeeldingen, de schaduwen en de letter, de uittocht uit Egypte – weg uit de duisternis – de doortocht door de Rode Zee, het verblijf bij de Horeb en bij de rots, de omzwervingen in de woestijn, de verbondsark, de tent van de samenkomst, de besnijdenis, de tocht door de Jordaan, langs Jericho, de tempel, de offers en het bloed: schaduwen waren het slechts. Mozes trok door dit leven, langs de cherubs, voorbij het eerste gordijn en het voorhangsel, de sluier die de Wet en de Profeten omhult.