Stekjes zijn broos, maar niet te stuiten [column]
Je knipt een stuk van een uit de kluiten gewassen kamerplant. Je zet het in een glaasje met water. In het licht, maar niet in de zon. Af en toe draai je het een kwartslag om het niet scheef te laten groeien. Dan wacht je. Een week. Of nog iets langer.
Uit een knoop of een oksel verschijnen haarfijne, witte draadjes. Ze zweven rond in het water. Je laat ze groeien en sterker worden. Dat gaat snel. Voordat het een echt spinnenweb van worteltjes wordt, haal je het stekje uit het water en plant je het in een potje met aarde. Je geeft het een beetje water.
Weer is het spannend. Vinden de worteltjes hun weg onder de grond? Slagen ze erin om het plantje alles te leveren wat het nodig heeft? Je houdt angstvallig in de gaten of het prille plantje niet slap gaat hangen en niet geel wordt.
Echt zeker dat het gelukt is, ben je pas als je stekje een nieuw blaadje krijgt.
Ik denk weleens dat het zo ook in onze kerk zal gaan. Er wordt een stekje van onze oude, halfverdorde en te hoog opgeschoten plant afgeknipt, dat wortels zal krijgen en dan in eigen aarde verder zal groeien. Zal het wegkwijnen of zich vertakken? Stekjes zijn broos, maar als er echt leven in zit, zijn ze niet te stuiten.