‘Ik zocht God in het foute kamp’
Door de confrontatie met lijden veranderde het godsbeeld van Filip Lesy uit Izegem. Ook in zijn eigen leven bleef de ziekenhuispastor niet gespaard
Wie geboren wordt met een ‘goed verstand’ heeft geluk. Wie opgroeit in een gezin waarin dat verstand ontwikkeld kan worden, heeft twee keer zoveel geluk. „Aan beide vormen van geluk heb je echter geen enkele verdienste”, zegt Filip Lesy (61), pastoraal werker in de Sint-Jozefkliniek in Izegem. „Toch menen sommigen op basis van dat dubbele geluk onterecht dat ze meer waard zijn dan een ander. Voor mij is het vooral een oproep meer verantwoordelijkheid op te nemen en me in te zetten voor het welzijn van anderen.”
– Uit welk gezin komt u?
Zoals velen van mijn generatie groeide ik op in een klassiek gezin en kreeg ik een traditioneel gelovige opvoeding. Mijn moeder leerde me bidden. Daartoe nam ze me mee naar de Dankkapel van de paters kapucijnen in Izegem. Voor mij waren die uitstappen toen wat voor kinderen vandaag een bezoek is aan het pretpark Plopsaland. Ik herinner me mijn moeder als iemand die er altijd voor me was. Als kind stond ik er niet bij stil dat ze vaak nog bergen werk verzette toen ik al lang sliep. Mijn vader was vrijwillige brandweerman en stond mee aan de wieg van de toenmalige hulpdienst 100 in Izegem. Dat engagement, en ook de wagen waarmee hij reed, maakten grote indruk op me. Door mijn grootmoeder, die als weduwe bij ons inwoonde, kwam ik al vroeg in contact met de dood. Geregeld nam ze me uit wandelen en toen brachten we vaak een bezoek aan de ‘doodkotjes’. „We gaan even kijken of we iemand kennen”, zei ze toen altijd. Mijn huidige baan is dus wellicht geen toeval.
– Met welk geloof groeide u op?
Als kind was geloven iets wat ik voor waar aannam zonder me vragen te stellen. Op mijn vijftiende begon ik echter zwaar te twijfelen aan dat hele geloofsverhaal. Als puber leek het me belachelijk iets te aanvaarden wat je niet kunt bewijzen. Plotseling leken alle gelovigen naïevelingen in mijn ogen. Als student in een richting wiskunde besloot ik toen alles wat niet te bewijzen valt overboord te gooien. Ik had het geloof niet meer nodig. Vandaag kan ik me echter geen leven zonder geloof voorstellen.
– Wat bracht de ommekeer?
Door wijlen Etienne Vanherck en Omer Hommez kwam ik in contact met Happy People, een jonge Kerk in Izegem. Stilaan besefte ik dat geloven niet voorbijgestreefd was, maar een manier van leven betreft. Die ervaring maakte dat ik op mijn achttiende priester wilde worden. Helaas [node:field_streamers:0] was het celibaat niet aan mij besteed en toen ik Kaatje, mijn echtgenote, leerde kennen, sloeg ik een andere weg in. Ik werd verpleger en dat beviel me. Tot ik op een dag kennis maakte met Dominique Obreno, een van de eerste professioneel aangestelde ziekenhuispastores in ons bisdom. Ik raakte in de ban van haar inzet en vond mijn roeping. Het werd het begin van een boeiende periode. Op privévlak ging het me echter niet voor de wind.
– Welk kruis kreeg u te dragen?
Mijn vrouw en ik hadden een grote kinderwens. Vrij vlug na ons huwelijk werd echter duidelijk dat we geen kinderen konden krijgen. Het was het begin van een heuse lijdensweg. Tien jaar lang kampte mijn echtgenote met een ernstige depressie. Ik stond machteloos. Nachtenlang huilde ik en luidde mijn gebed: „Wat moet ik nog voor U doen eer Gij mij helpt?” Vooral in het lied van David in Psalm 22, een zogenoemde vloekpsalm, herkende ik me. Eerlijk gezegd vond ik toen nog dat ik recht had op Gods steun. Ik was gelovig en werkte voor de Kerk. Wat kon ik nog meer doen? Zo werkt het natuurlijk niet.
– Welke invloed had die lijdensweg op uw godsbeeld?
Mijn beeld van een rechtvaardige God, over Wie ik geregeld preekte, kwam zwaar onder druk te staan. Want indien God me een voorkeursbehandeling zou geven omdat ik gelovig ben en voor Hem ‘werk’, is Hij niet langer rechtvaardig, maar een God van ‘eigen volk eerst’. Stilaan veranderde mijn gebed van vloeken en smeken naar overgave en vertrouwen. Gaandeweg zocht ik God niet langer in het kamp waar de klappen werden uitgedeeld, maar daar waar ze worden opgevangen. Roeping is voor mij vandaag zo goed mogelijk omgaan met wat je overkomt en voor anderen een vindplaats van God proberen te zijn.
– Waar vindt u God in het ziekenhuis en in uw baan als pastor?
Soms hoor ik mensen wel eens zeggen dat de wereld slecht is. Dan kan ik het nooit laten te zeggen: „Je zou eens met me mee moeten kunnen naar het ziekenhuis. Je zou verbaasd zijn over hoeveel goedheid je daar ziet.” Ik vind het bewonderenswaardig wat sommige mensen doen voor elkaar. „In de ogen van de ander zie je wat God van je verlangt”, zegt de joodse filosoof Levinas. Dat probeer ik te doen, dag in dag uit. Soms kan ik iets betekenen voor anderen, soms niet. Ik heb ook niet alle antwoorden, maar ik kan er op zijn minst proberen er te zijn voor anderen, zoals God er voor mij is.