Bijbel van A tot Z ~ I van Ik ben
Het woord God bestaat uit 3 letters, maar wat betekent het? En wat is het verschil tussen de schrijfwijze met hoofdletter of kleine letter? Welke beelden heb ik daarbij in mijn hoofd (of hart)? En hoe zit dat bij mijn gesprekspartner?
Eén woord kan tot heel wat misverstanden leiden...
In het Jodendom is men altijd heel behoedzaam geweest in het spreken over ‘God’ (niet hetzelfde als spreken tot God!). Spannen we Hem/Haar niet te gauw voor onze kar? Is ons spreken over ‘God’ soms niet formalistisch? Of is er een al te grote vanzelfsprekendheid, zodat het lijkt alsof wij ‘God’ bezitten?
God toont zich in teken en naam
In het begin van het Bijbelboek Exodus openbaart God zich aan Mozes en maakt zich aan hem bekend door een teken en door een naam.
Het teken is het brandend braambos: God spreekt vanuit een doornstruik die in brand staat en roept de naam van Mozes. Eigenaardig genoeg wordt de struik niet door het vuur verteerd (Ex 3,2). Nu is vuur een belangrijke manifestatie van God: zijn verschijning gaat vaak gepaard met vuur. Wie oog in oog zou staan met God, sterft (Ex 20,19), hij zou als het ware verblind worden door het licht (Ex 34,29!).
Dit is een beeld voor wie God is: krachtig, sterk, warm en verwoestend als vuur, maar hij zal wat kwetsbaar is niet schenden.
Zo ontdekt Mozes wie deze God van Abraham ook voor hem wil zijn.
In het tweede deel van hoofdstuk 3 van het boek Exodus openbaart God vervolgens zijn naam aan Mozes. Deze laatste oppert dat het volk, wanneer hij naar hen toegaat met de boodschap dat hij, Mozes, hen zal doen wegtrekken uit Egypte, zeker de naam van die God zal willen weten. De naam is een garantie. Daarop verbindt God zich met de voorgeschiedenis: Hij is de God van Abraham, Isaak en Jakob. Maar Hij geeft ook een nieuwe naam aan Mozes mee: IK BEN DIE BEN, of zoals ook vaak vertaald wordt: IK ZAL ER ZIJN (Ex 3,14).
In strikte zin is dat helemaal geen naam, zoals de andere goden een naam hebben. God weigert zich te binden aan een naam, want Hij is niet statisch, maar dynamisch: hij is degene ‘die is’, maar ook degene die er voor zijn volk ‘zal zijn’.
Hij is de grond van het bestaan, van al het ZIJN, maar is ook de God die meetrekt met zijn volk.
De mysterievolle naam van God wordt in Exodus 3 verbonden met het vierletterwoord JHWH, waarin de 3 medeklinkers van de stam HJH (het werkwoord ‘zijn’) verborgen zitten.
Uiterste schroom
Al lang voor Christus heeft de Joodse gemeenschap besloten dat deze naam maar eenmaal per jaar door de hogepriester mag worden uitgesproken, op Grote Verzoendag. Om het mysterie van God en van zijn Naam te eerbiedigen, hebben de Schriftgeleerden de klinkers van het woord Adonai (= Heer) erbij geplaatst. Als je dus JHWH leest, zeg je altijd iets anders: Heer, Eeuwige, Ene.
Als Jezus zegt: ‘Ik ben’
De Naam van God is verbonden met het ‘zijn’ en met het ‘er zijn (voor)’. Nu is het opvallend dat in het Johannesevangelie Jezus ook verschillende malen met ‘het zijn’ in verband wordt gebracht. Bekijk eens de volgende teksten:
- Jezus zei tegen de Samaritaanse: ‘Ik ben - degene die met u spreekt.’ (Joh 4,26)
- Maar hij zei: ‘Ik ben - wees niet bang.’ (Joh 6,20)
- ‘Wanneer u de Mensenzoon hoog verheven hebt,’ ging Jezus verder, ‘dan zult u weten dat ik ben, en dat ik niets uit mijzelf doe.’ (Joh 8,28)
- 'Waarachtig, ik verzeker u', antwoordde Jezus, ‘van voordat Abraham er was, ben ik.’ (Joh 8,58)
- ‘Ik zeg het jullie nu al, voor het gaat gebeuren; wanneer het dan gebeurt, zullen jullie geloven dat ik ben.’(Joh 13,19)
- Jezus wist precies wat er met hem zou gebeuren. Hij liep naar hen toe en vroeg: ‘Wie zoeken jullie?’ Ze antwoordden: ‘Jezus uit Nazaret.’ ‘Ik ben,’ zei Jezus, terwijl Judas, zijn verrader, erbij stond. (Joh 18,4-5)
- ‘Ik heb jullie al gezegd: Ik ben’,zei Jezus. ‘Als jullie mij zoeken, laat deze mensen dan gaan.’ (Joh 18,8)
Veel vertalingen zwakken dit af door er telkens een naamwoordelijk gezegde van te maken: ‘Ik ben het’, maar het Grieks heeft dat niet, daar staat telkens egô eimi (Ik ben).
Voor de evangelist Johannes is dit een statement: Jezus heeft deel aan het [ER] ZIJN van God.
Of zoals het te vernemen valt in Johannes 10,30: ‘Ik en de Vader zijn één.’ Hiermee wil Johannes diepte geven aan het Christusmysterie: wie oppervlakkig kijkt, ziet in Jezus een gewone sterveling, een man geboren in het stadje Nazaret in Galilea. Wie echter kijkt met de ogen van wie opnieuw geboren is (Johannes 3,3) ziet dat Jezus op een unieke en onnavolgbare manier verbonden is met zijn Vader. Hij is degene die de Vader liefhad voordat de wereld werd gegrondvest (Joh 17,24).
Zoals Mozes onder de indruk is van de openbaring van God in een brandend braambos, zo is de Samaritaanse vrouw bij de put van Jakob onder de indruk van de zelfopenbaring van Jezus. Op het einde van haar geloofsweg brengt ze haar stadsgenoten tot bij Jezus, en die beamen: 'Deze is werkelijk de redder van de wereld!' (Joh 4,42)
Welk woord of begrip uit de Bijbel wil jij laten uitleggen door Jean Bastiaens? Stuur een mail naar de redactie.