Wees niet bang als de waarheid van je droom verschilt
Wachten is lastig, want het duurt altijd te lang. De gevoelstijd tikt trager weg dan de reële tijd. Niet zozeer het niets (kunnen) doen rekt de tijd, als wel het ongeduld. Dat ongeduld wordt niet alleen getriggerd door het niet kunnen wachten maar ook door het niet durven wachten.
Hoe langer het wachten duurt, hoe heftiger de twijfel toeslaat: Komt zij wel? Is hij wel op weg naar mij?
In een poging om de twijfel de mond te snoeren gaat ons ongeduld ook nog eens onze verbeelding pramen tot overhaaste en overtilde verwachtingen. Alsof het straffer maken van wat komen gaat, de zekerheid sterkt. Van de weeromstuit slaat de twijfel toe, als de verwachte komt of het verwachte verschijnt. Want de werkelijkheid is anders dan wat we ons hadden voorgesteld.
Dat zagen en lazen we ook in de evangelielezingen van deze advent. Meer bepaald over Johannes De Doper die de verwachting van het volk, de Messias, aankondigt. Op de tweede adventszondag hoorden we Johannes de Doper als een rabauw bulderen en dreigen: dat de bijl al aan de wortel van de boom ligt en dat de Verlosser meedogenloos het kaf van het koren zal scheiden. Het heil zal met veel onheil komen.
In het evangelie van de derde adventszondag zagen we Johannes van een gelovige man vervellen in een vertwijfelde man.
Jezus’ optreden strookt immers niet met de opgepookte verwachting van vuur en wraak die de Doper verkondigde. Integendeel: onder Jezus’ handen gaan blinden zien, lammen lopen, zieken genezen, doven horen. De eindafrekening is niet voor nu. Nu is het de tijd van de verzoening en de heling van Godswege en van de vrijheid en de verantwoordelijkheid van de mens…
Johannes de Doper staat in dubio. Daarom laat hij zijn leerlingen aan Jezus vragen: Bent u degene die komen gaat? De twijfel treft Johannes tot in de kern van zijn geloof. Of moeten we een ander verwachten?
Vertrouwen en twijfel zijn de Siamese tweeling van het geloof. Ook bij Johannes de Doper. Zelfs bij Johannes de Doper.
Dat was misschien wel wat Jezus bedoelde, toen hij die vreemde uitspraak deed dat enerzijds ‘nooit iemand is verschenen die groter was dan Johannes de Doper’ en anderzijds ‘in het koninkrijk van de hemel de kleinste nog groter is dan hij’.
Elk geloof kent zijn twijfels, het onze ook. De vier kaarsen van de adventskrans zijn ook daar een symbool van. De vlammetjes kwakkelen en dansen op de minste tocht. En als de vlam te fel brandt, dreigt de wiek te verdrinken in de gesmolten was. Als ons geloof te heftig opvlamt door de zuurstof van onze verbeelding, kan het uitdovend wegzakken in een veronderstelling die niet Gods belofte maar onze verwachting vervuld wil zien.
Dat overkwam Johannes de Doper. Dat kan ook ons overkomen. We willen soms dat God ingrijpt, nu en meteen. En dat gebeurt niet, want God laat de mens vrij. Altijd weer moeten we leren dat geloven niet is: willen dat God onze wil vervult. Geloven is bereid zijn om Gods wil te vervullen en erop vertrouwen dat je daartoe de kracht van zijn zegen krijgt.
In een Nederlands lied klinkt het zo: 'Zelfs als er niets meer klopt, klopt het hart van God.'
Dat durven beseffen is geloven na de twijfel. Dat is geloven met de twijfel. Dat is geloven over de twijfel heen. Dat is het geloof van de advent: God komt, God is er, maar anders dan we ons kunnen voorstellen. Zoals Hij in de wereld kwam als een kind, niet als een krijger.
Telkens weer moeten we ons beeld van God bijstellen, zodat we niet van Hem een projectie van ons verlangen maken maar wij een beeld van Hem mogen zijn. Dat vergt ook moed. In dat Nederlandse lied luidt het: Wees niet bang als de waarheid zo veel van je droom verschilt.