Pater Damiaan: 10 treffende citaten uit zijn brieven
Op 10 mei 1873 kwam pater Damiaan (1840-1889) aan in Molokai, waar hij zijn leven gaf voor de melaatsen.
Zo kwam ik met de stoomboot hier aan op 10 mei, samen met een vijftigtal leprozen door de gendarmes opgepakt op het eiland Hawaii. (…) Hoewel ik nog niet melaats ben, en met de miraculeuze bijstand van de goede God en van de Heilige Maagd, zal ik het nooit worden, hoop ik.
Nochtans maak ik me leproos met de leprozen, wanneer ik preek spreek ik hen toe als ‘Wij melaatsen’.
Kon ik ze allen naar Christus leiden zoals de H. Paulus deed. (Brief van 25 november 1873)
***
Hoe gaat het met u lieve moeder? Zijt gij nog altijd kloek en gezond? Misschien dat de tranen die gij gestort hebt aan vaders sterfbed u een weinig zwakker hebben gemaakt.
Ach waarom toch zo veel wenen!
Is het in de hemel niet beter dan hier op aarde? Laat ons alleen naar 't hemels vaderland verlangen en kloekmoedig op diens weg wandelen. Ik denk dat gij u niet zoveel meer om aardse dingen moet bekommeren. (Brief van 8 december 1874)
***
God zij dank, mijn gezondheid in nog altijd goed, en ik ben gelukkig mijn arme, ongelukkige en verbannen mensen te kunnen helpen en troosten. (Brief februari 1879)
***
Ik ben nog steeds gezond en stevig zoals u me heeft gezien op de dag van mijn vertrek in 1863, uitgezonderd mijn linkervoet die gedurende drie jaar bijna alle gevoel heeft verloren, het is een verborgen vergif dat mijn hele lichaam dreigt aan te tasten. (Brief van 31 januari 1885)
***
Indien ik werkelijk besmet ben door die vreselijke ziekte, moet erkend worden dat ze de dood meebrengt die nadert stap voor stap.
Zonder me al te grote zorg te maken om mijn lichaam, moet ik vooral bezorgd zijn om mijn ziel, die een goede biechtvader nodig heeft.
Wel, pater Albert is voor mij een goede gids geweest, zijn leiding heeft me goed gedaan. (Brief van 25 februari 1885)
***
Ik vertrouw ten volle op de Heilige Voorzienigheid en vind mijn troost bij de enige vriend die me niet verlaat, onze heilige Verlosser in de heilige Eucharistie; aan de voet van het altaar biecht ik vaak en zoek ik verlichting van mijn innerlijk lijden. Het is bij Hem en bij het beeld van onze heilige Moeder dat ik soms prevelend smeek om mijn gezondheid te beschermen. (Brief van 26 november 1885)
***
De ziekte maakt angstaanjagende voortgang, en dreigt zelfs me onstabiel en onbekwaam te maken om mis te lezen, en omdat er geen ander priester is, zal ik de heilige Communie moeten ontberen en het heilig Sacrament.
Het is deze ontbering die me het meest zal treffen, en mijn toestand onhoudbaar zal maken.
Het is niet de ziekte noch het lijden dat me ontmoedigt, verre van, tot nog toe ben ik gelukkig en tevreden, en indien ik de keuze mocht hebben hier te vertrekken in goede gezondheid, dan zou ik zonder aarzelen zeggen: Ik blijf hier bij mijn melaatsen tot het einde. (Brief mei 1886)
***
Ik verlang niet meer dan in Kalawao te blijven, melaats of niet; laat mij ‘perficere cursum meum usque ad finem’. Verder ben ik tevreden en gelukkig en beklaag ik me over niemand; in afwachting dat mijn biechtvader komt, biecht ik van tijd tot tijd voor het heilig Sacrament. (Brief 30 december 1886)
***
Ik blijf God voor eeuwig erkentelijk voor deze gunst.
Het lijkt me alsof deze ziekte de weg die me naar ons geliefde vaderland leidt, zal verkorten en vernauwen.
In deze hoop aanvaard ik mijn ziekte als mijn uitzonderlijk kruis; ik probeer het te dragen zoals Simon van Cyrene, in het voetspoor van de Heer. (Brief 9 november 1887)
***
Al mijn liefde en beste wensen aan onze goede vriend Edward.
Ik tracht langzaam mijn kruisweg te gaan, en ik hoop de top van mijn Golgotha te bereiken.
Voor immer de uwe. (Brief 21 februari 1889)