Wie bidt, vreest niets
Geliefde broeders en zusters, goedendag!
We gaan voort met de catechese over het gebed. Iemand zei me: U spreekt te veel over het gebed. Dat is niet nodig. Toch is het nodig. Immers, als we niet bidden zullen we de kracht ontberen om in het leven verder te gaan. Het gebed is als de zuurstof van het leven. Het gebed trekt de aanwezigheid van de Heilige Geest naar ons toe en die stuwt ons verder. Daarom spreek ik zoveel over het gebed.
Volharding
Jezus heeft het voorbeeld gegeven van voortdurend gebed, met volharding beoefend. Het voortdurende gesprek met de Vader, in stilte en ingetogen. Het vormt de kern van heel zijn zending. De evangelies brengen ons ook zijn aansporing tot de leerlingen, dat ze volhardend zouden bidden, zonder het moe te worden. De Catechismus herinnert aan de drie parabels in het evangelie volgens Lucas die dit kenmerk van Jezus ‘gebed beklemtonen (cf. CKK, 2613).
Hardnekkigheid
Vooreerst moet het gebed hardnekkig zijn. Zoals de figuur in de parabel die, omdat hij een onverwachte bezoeker moet ontvangen, midden in de nacht bij een vriend gaat aankloppen en brood vraagt. De vriend antwoordt: Neen!, omdat hij al te bed is. Maar hij dringt aan en dringt aan totdat hij hem dwingt op te staan en hem brood te geven (cf. Lc 11,5-8). Een hardnekkige vraag. Maar God heeft meer geduld dan wij. Wie met vertrouwen en volharding aan de deur van zijn hart aanklopt, wordt niet ontgoocheld.
God antwoordt altijd. Altijd. Onze Vader weet heel goed wat we nodig hebben.
Aandringen wil Hem niet informeren of overtuigen. Het voedt in ons het verlangen en de verwachting.
Moedig besluit om God op te roepen
De tweede parabel is die van de weduwe die aan de rechter hulp vraagt om gerechtigheid te bekomen. Het gaat om een corrupte rechter, een mens zonder geweten. Maar, uiteindelijk, ten einde raad door het aandringen van de weduwe, besluit hij haar te helpen (cf. Lc 18, 1—8). Hij denkt: ik zal die weduwe recht verschaffen om niet langer geplaagd te worden door haar eindeloze bezoeken. Deze parabel helpt ons verstaan dat geloof geen voorbijgaande opwelling is, maar een moedig besluit, om God op te roepen, zelfs om met Hem te ‘twisten’ zonder zich neer te leggen bij kwaad en onrecht.
Nederigheid
De derde parabel gaat over een farizeeër en een tollenaar die naar de tempel gaan om te bidden. De eerste richt zich tot God en pocht met zijn verdiensten. De ander weet zich onwaardig, zelfs om de heilige plaats te betreden. God echter verhoort niet het gebed van de eerste, dat wil zeggen van de hoogvaardigen. Hij verhoort wel dat van de nederigen (cf. Lc 18,9-14). Waarachtig gebed is onmogelijk zonder nederigheid. Het is precies de nederigheid die er ons toe brengt in het gebed te vragen. De lering van het Evangelie is helder.
We moeten altijd bidden, zelfs wanneer alles nutteloos lijkt, wanneer God doof en stom lijkt en het ons tijdverlies schijnt.
Ook wanneer de hemel verduistert, houdt de christen niet op te bidden. Zijn gebed gebeurt op het ritme van het geloof. En het geloof kan ons, vaak tijdens ons leven, een waan lijken, een vruchteloze inspanning. Er zijn donkere ogenblikken in ons leven. Dan lijkt het geloof een waan. Bidden betekent echter ook deze inspanning aanvaarden. Vader, ik ga bidden en ik voel niets … Zo voel ik mij, met een dor en verdroogd hart. En toch moeten we verder gaan, met deze inspanning op moeilijke ogenblikken, wanneer we niets voelen. Vele heilige mannen en vrouwen hebben de nacht van het geloof ervaren en het zwijgen van God – wanneer men aanklopt en God niet antwoordt – maar deze heiligen hebben volhard.
In die nacht van het geloof, is wie bidt niet alleen.
Jezus is immers niet slechts getuige en leraar van het gebed, Hij is meer. Hij neemt onsop in zijn gebed, zodat wij in Hem en door Hem kunnen bidden. Dat is het werk van de Heilige Geest. Dat is de reden waarom het Evangelie ons uitnodigt tot de Vader te bidden in de naam van Jezus. Sint-Jan geeft ons dit woord van de Heer: En wat gij ook zult vragen in mijn Naam Ik zal het doen, opdat de Vader moge verheerlijkt worden in de Zoon (14,13). En de Catechismus verklaart: In dit Nieuwe Testament is de zekerheid dat wij in onze vragen verhoord worden, gefundeerd op het gebed van Jezus (n. 2614). Dit geeft aan het gebed de vleugels die een mens altijd wenst te bezitten.
Jezus en de Heilige Geest
Hoe zouden we niet denken aan de woorden van Psalm 91, vol vertrouwen ontsproten aan een hart dat alles van God verhoopt: Met zijn wieken zal Hij u dekken, gij vindt onder zijn vleugelen toevlucht. Een schild, een rondas is zijn trouw. Gij hoeft nimmer te duchten de verschrikking der nacht, de pijl die vliegt overdag, de pest die waart in het donker, de moordende steek van de middag. (vv. 4-6). Het is in Christus dat dit wonderbare gebed werkelijkheid wordt, het is in Hem dat het zijn volle waarheid vindt.
Zonder Jezus zouden onze gebeden het gevaar lopen zich te beperken tot menselijke inspanningen, meestal bestemd om te mislukken.
Maar Hij heeft elke kreet op zich genomen, elke zucht, elke jubel, elke smeekbede … elk menselijk gebed. En laten we de Heilige Geest niet vergeten die in ons bidt. Hij is het die ons tot bidden beweegt en ons tot Jezus voert. Hij is de gave die de Vader en de Zoon ons hebben geschonken om op weg te gaan naar de ontmoeting met God. Het is de Heilige Geest wanneer wij bidden, de Heilige Geest die in onze harten bidt.
Wie bidt, vreest niets
Christus is alles voor ons, ook in ons gebedsleven. Sint-Augustinus zei het met een verhelderende uitdrukking die we ook in de Catechismus vinden: Jezus bidt voor ons als onze priester. Hij bidt in ons allen als ons hoofd en wij bidden tot Hem als onze God. Erkennen wij dan ook onze stem in Hem en zijn stem in ons (n. 2616). Dat is de reden waarom een biddend christen niets vreest. Men vertrouwt zich toe aan de Heilige Geest die ons als gave is geschonken en die in ons bidt door het gebed op te wekken. Moge dezelfde Heilige Geest, Meester in het gebed, ons de weg van het gebed leren.
Vertaling uit het Italiaans: Marcel De Pauw msc