Zondvloed — Kolet Janssen [blog]
Als het zo lang en zo hard achter elkaar blijft regenen, denk ik weleens: het is begonnen. Misschien zit er al ergens in onze stad een groepje mensen te timmeren. In een reusachtige hangar die vroeger van de brouwerij was. Ze hebben er zagen en boren en stapels planken laten leveren. Ze hebben een plan en ze gaan aan de slag. Al gauw is het gevaarte zo groot dat ze het naar de binnenplaats moeten rollen.
De buren maken zich vrolijk om het bouwwerk. ‘Het lijkt wel een mislukte boot! Wat moeten ze daarmee, hier in de stad? Met ons riviertje dat meer onder dan boven de grond loopt? Hij is ook veel te groot en te plat voor een boot. Met zoiets kun je toch niet varen!’
Maar de bouwers werken rustig verder, dag na dag, in de avonduren en het weekend. Hun kinderen geven spijkers aan en bouwen hutjes van de overschotjes. Ze hangen houtkrullen aan hun oren en springen in het hooi dat al klaarligt. De volwassenen hebben elkaar leren kennen bij de speelstraat en de soep-op-de-stoep. Ze hebben samen geveltuintjes aangelegd en zelfs een paar bomen geplant. Maar het was niet genoeg.
Ze maken de naden van de boot dicht met pek en dan komen de eerste dieren. Zonder dat iemand hen heeft verwittigd of gehaald, dagen ze op.
Soms ziet een slechte slaper ze ’s nachts door de straten van de stad wandelen. Die kan zijn ogen niet geloven. Bevers en muizen, vossen en herten, ezels en marters, egels en mollen, vlinders en bijen. Vogels, grote en kleine, vliegen aan. De Aziatische hoornaar mag niet naar binnen, want de bouwers zijn lid van Natuurpunt en Gaia en ze weten alles van exoten en eigen volk eerst. Gelukkig zijn er overal arken, dus wie hier niet naar binnen mag, kan er elders wel bij. Er is ook een grote kast met zaden van planten.
Als we allemaal overspoeld worden, gaan ze drijven. Een boot vol hoop.
Ik weet dat het niet zal gebeuren. God heeft het beloofd. Maar ik geloof het pas weer als ik een regenboog zie.